Het zilveren ‘Groene Boekje’
‘Het Groene Boekje’, ofwel de ‘Woordenlijst van de Nederlandse Taal’, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en de Belgische regering, heeft dit jaar zijn zilveren jubileum gevierd, wijl de eerste uitgave plaats vond in 1954.
We mogen nu derhalve spreken over het ‘zilveren groene (of het zilvergroene?) boekje’ en nog steeds geldt deze destijds door een in 1947 ingestelde commissie (kommissie) van Nederlandse en Belgische deskundigen samengestelde - en sindsdien ongewijzigde - woordenlijst als de officiële leidraad voor de schrijfwijze van de Nederlandse taal.
Taal is echter een levend organisme, dat onderhevig is aan natuurlijke processen van groei, bloei en verval, alsmede aan onbegrensde invloeden van buitenaf, zodat een vijfentwintig jaar oude handleiding uiteraard wel de nodige bijstelling vereist. Eigenlijk zou zo'n aanpassing kontinu (continu) dienen te geschieden.
Vooral de orkaanachtige ontwikkelingen op vrijwel alle gebieden van het mondiaal - maatschappelijke leven gedurende deze laatste kwarteeuw hebben ook in ons taalgebruik danig huisgehouden. Zó zelfs, dat de Dikke Van Dale in tweeën is uiteengevallen en dat daarnaast nieuwe woordenboeken van neologismen zijn ontstaan.
Inmiddels is, mede onder invloed van moderne ‘kuppierijters’ en van taalhervormers die overhellen naar een meer fonetische schrijfwijze, een gewijzigd woordbeeld ontstaan, dat vooral jongeren - totaal in verwarring door bijvoorbeeld het gehaspel bij de toepassing van e's en k's - aanspreekt.
Steeds meer - en met toenemend sukses - gaat men over tot een konsekwent gebruik van de k bij k-klanken en van de s bij s-klanken van ingeburgerde woorden, ongeacht de nu nogal willekeurig aandoende voorkeurspelling(s)regels van het Groene boekje.
Het woordbeeld is mede bepalend voor een progressieve of conservatieve indruk
‘Vroeger gaf een coulante caissière bij contante bepaling aan de cassa wel eens een courant cadeau, maar tegenwoordig geeft een iets minder koelante kassière bij kontante betaling aan de kassa de krant bepaald niet meer kado.’
Als van oudsher gebruikelijk bij (taal)vernieuwingsbewegingen, komen (progressieve) voor- en (behoudende) tegenstanders respektievelijk met allerlei vooren tegenargumenten aandragen. Vaak beide zinnig of onzinnig, maar het opkomend tij van de moderne praktijk blijkt uiteindelijk meestal toch niet te keren.
Teneinde heilloze polarisatie ook in het taalgebruik te voorkomen, wordt het na vijfentwintig jaar ‘pas op de plaats’ hoog tijd de officiële woordenlijst te onderwerpen aan een grondige herziening en een uitgebreide aanvulling naar de eisen van de voortschrijdende tijd.
De overheid dient derhalve te worden aangemoedigd nu met spoed over te gaan tot instelling van een permanente taalkommissie, die de ontwikkelingen metterdaad stelselmatig volgt.
Ligt hier niet een taak voor het Genootschap ‘Onze Taal’ om dit met alle beschikbare middelen te bevorderen en hierin de juiste weg - meestal ‘de gulden middenweg’ te wijzen?
D.J. Jasper, Katwijk aan Zee.