grepen woord en zonden het Nederland in. Zelfs Van Dale liet zich beïnvloeden en vermeldt de uitdrukking kritiekloos. Niet alzo Koenen.’
Wat Peter A. bedoelt met oud-hollands is mij niet duidelijk. Het Oudnederlands is de taal die vóór het Middelnederlands gesproken werd, dus vóór ± 1200. Maar daar is maar heel weinig van over. Voor de beide provincies Holland - dus het Oudhollands in mijn interpretatie - alleen wat namen en losse woorden. Geen uitdrukkingen. Bovendien zouden huidige bewoners van Groningen, Drente, Overijssel, Gelderland en Limburg volgens hem nu uitdrukkingen gebruiken die in vroeger tijden door Noord- en Zuidhollanders gebezigd werden. Heel merkwaardig. Het WNT (1926) vermeldt trouwens dat de uitdrukking ‘van doen hebben’ pas ha het Middelnederlands is ontstaan. Niet zo heel oud dus.
De betekenis ‘nodig hebben, van node hebben’ is inderdaad de oorspronkelijke, maar is volgens de diverse woordenboeken geenszins regionaal tot het oosten beperkt. Het WNT maakt geen melding van een andere betekenis, maar het deel met ‘doen’ is lang geleden geschreven en taal verandert steeds. Betekenissen verruimen of verengen. Taalverandering kan soms taalverarming, maar vaak taal verrijking betekenen.
De verruiming van ‘nodig hebben’ tot ‘te maken hebben’ is niet zo bijzonder. Denk maar aan de uitspraak: ‘Daar heb je niet(s) mee nodig’, die door alle woordenboeken wordt genoemd, ook door Koenen. Dat dit woordenboek eenzelfde betekenis voor ‘van doen hebben’ niet vermeldt komt doordat het niet pretendeert volledig te zijn. Het is volkomen juist dat Van Dale de verruiming wel heeft gesignaleerd. Ook in Kramers' woordenboek (Van Haeringen, 1971) is zij trouwens te vinden.
Dat journalisten een bron zouden zijn van verkeerd taalgebruik verbaast mij in hoge mate. Mijn echtgenoot is journalist en hij schrijft een Nederlands dat ik erg bewonder. Ook veel andere journalisten die zich onder mijn kennissen bevinden kan ik zelden op een fout betrappen. Peter A. heeft kennelijk andere ervaringen.
In zijn brief spreekt hij mij aan met ‘Mijne Heren’. Daar keek ik wel even raar tegen aan. Noch uit de adressering, noch uit de rest van zijn brief blijkt dat hij achter mijn naam een uit Heren bestaand schrijverscollectief vermoedt. Gek, hoor. Het doet niet ter zake, maar ik moet het toch even kwijt.
En dan nu het laatste onderwerp: knudde. Jeannette Winkel uit Amsterdam is erg benieuwd wat de oorsprong van dit woord is. In encyclopedieën en oudere woordenboeken is er inderdaad weinig over te vinden, maar Jan de Vries vermeldt het zowel in zijn grote als in zijn kleine etymologische woordenboek. Het is een jong woord dat ‘slecht, naar, treurig’ betekent en naar de vorm verwant is met knoeien en knots. Misschien heeft de uitdrukking het is knots (= dwaas/prachtig) meegewerkt aan de totstandkoming van het is knudde? De uitgang -udde duidt door de doffe klinker en de -dd- (vergelijk kladde) iets minderwaardigs aan. Dit zegt De Vries en niet ik. Het kan best zo zijn, maar een Zweedse landtong met dezelfde klanken (zie de derde alinea) heeft niets minderwaardigs. En hoe men komt aan de uitdrukking ‘knudde met een rietje’ zou ik echt niet kunnen zeggen.
Marlies Philippa.