Deze laatste alinea nu is in verband met de door de heer Van der Velden gestelde vraag zo belangrijk dat ik meen er goed aan te doen de essentiële passage hiervan over te schrijven:
‘Een onscheidbaar werkwoord is dan (dat wil zeggen bij onder, over, door, om en weer P.B.) gegroeid uit een scheidbaar werkwoord op dezelfde wijze als een samenstelling ontstaat uit een syntactische samenkoppeling: in het laatstgenoemde zijn de delen nog scheidbaar, in het eerste niet meer: vergelijk ‘hij is álles behalve dom': hij is allesbehálve dom', en “ergens o'verrijden”: iemand overrij'den’. De vereniging, de isolering van betekenis bevordert de cohaesie, de eenheid van de samenstelling, die eenheidsklemtoon op het tweede lid krijgt.
Isolering van betekenis bij het onscheidbare werkwoord geeft vaak aanleiding tot overdrachtelijk of figuurlijk gebruik.
Van de eigenlijke, pregnante betekenis van elk lid is men nog niet zo ver af in: ‘een kind overrij'den’ (rijden over plus: nadelig gevolg; vergelijk ‘een brug o'verrijden’); ook niet zozeer in: onderwerpen; - al meer in overtreden. (...) de losse delen van het werkwoord zijn voor ons (meer dan in de middeleeuwen het geval was) onduidelijk geworden in overtuigen.
Naast of in plaats van de vaak gebruikte termen ‘overdrachtelijk’ of ‘figuurlijk’ zou het, dunkt me, dienstig zijn ook wel ‘oneigenlijk’ c.q. ‘afgeweken’ als kenmerk van de betekenis te bezigen.’
Doch laten wij op de brief van prof. van Loey terugkomen:
‘Intussen dit. Met de betekenis “met de hand reiken” bestond in het mnl. handreiken MnlW III 131, vanaf de 14de eeuw, vooral in Gelderse oorkonden: laatste vindplaats bij Coornhert eind 16de eeuw. Handreiken is uiteraard onscheidbaar. Verlenging (= intensivering) krijgt handreiken in: 1) verhandreiken (a, 1457, Limburg MnlW VIII 1802, nog 18de eeuw in Noord-Nederland WNT V 1996), en 2) overha'ndreiken: (a. 1582 Gorkumse oorkonden: schepenbrieven, MnlW V 2172, tot in de 18de eeuw, WNT V 1996, XI 1738).
Min of meer synoniem waren het scheidbare o'vergeven, o'versenden, ov'erscicken, o'verleveren (doch eenmaal: gegeyselt ende overlevert ter doot: MnlW V 2208: vergelijk hd. überlie'fern, 16de eeuw).
Van belang is dat in de 17de eeuw hantreiken - dat ook nog sinds Plantijn ‘helpen’ is gaan betekenen, met acc. van de persoon - in de betekenis ‘overhandigen’ een concurrent heeft gekregen in (in het mnl. niet aangewezen) behanden (mhd. behenden bij De Hubert a. 1624, Van Baerle eerste helft 17de eeuw, en behandigen (vergelijk hd. behändigen: eind 15de eeuw) bij Hooft, Van Riebeek, N. Heinsius, Van Effen, ook in Keuren van Leiden a. 1658 bij Brandt enz. dus in bijzondere stijl en in familiaar gebruik. Thans is het verouderd, zegt het WNT.
Met de 18de eeuw komt het zeldzame, onscheidbare overhanden voor (a. 1721: ‘een brief te overhanden’ in het Dagverhaal van J. Roggeveen), nog eens bij De Génestet, al vroeg afgelost door overha'ndigen (De Bruyn 1714, Berkhey ca. 1775). Scheidbaar wordt het merkwaardigerwijze door J. Wagenaar Amsterdam 1786, op twee plaatsen.
Het wil me voorkomen dat ons ww. overhandigen de vervanging is van behandigen, of een kruising van over- (= verduidelijking van be-) en behandigen, wat dan bij Wagenaar licht op de scheidbare vorm werpt, individueel rationalistisch gebruik in de 18de eeuw dat enigszins herinnert aan het scheidbare aan-vaarden in mijn studie par. 114 (Wagenaar WNT XI 1738: Aan den Voorzitter handigde hy zyne Geloofsbrieven over; - dat... deeze Trommel aan de Schuttery... zouden overgehandigd... worden; Amsterdam ca. a. 1790).
Maar het spreekt vanzelf (zoals u ook gevoeld hebt) dat een ritmische verdeling van de accentuatie overhandigen met 35155 (beter dan 15355) met de logische (op hand) niet in conflict kwam.
Om kort te gaan: overhandigen is vanaf de 18de eeuw de succesrijke concurrent van behandigen (17de eeuw) geworden, met behoud van de klemtoon op hand zoals in mnl. handreiken: ‘overhandigen, eig. met de hand reiken’ dat na Coornhert (1584) de instrumentalisfunctie van hand (iets met de hand reiken) heeft verwisseld voor een accusatief-functie (den armen de hand reiken = ‘helpen’); daarenboven waren verhandreiken en overhandreiken nog in (afnemend) gebruik.’
Aldus prof. van Loey.
P. Brachin, Parijs.