ven ze het als één woord. Ook in ‘een centje over te leggen’ hebben we waarschijnlijk de betekenis ‘aan de andere kant, opzij leggen’.
Maar nu ‘met mij zelf overlegd?’ De drie woordenboeken beschouwen dit overléggen als een afzonderlijk werkwoord, net als de modale lezer voornoemd. Hoe zou het ook anders kunnen? Niet alleen andere accentuering en onscheidbare verbinding van de twee ‘leden’ over en leggen, maar bovendien ogenschijnlijk geen betekenisverwantschap. Wat betekent over hier, en wat heeft het werkwoord te maken met leggen? Zoveel als een voorgangster met een gangster, en minder dan een onderofficier met een officier.
In onze onwetendheid wenden we ons tot ons plechtanker, het WNT. Maar dáár wacht ons een verrassing! Het kent maar één werkwoord overleggen, dat helaas niet makkelijk uit te spreken is aangezien de klemtoon soms op het eerste en soms op het tweede ‘lid’ ligt. En het kan allerlei betekenen, dat begrijpt u. Kijken we naar de zevende hoofdbetekenis: ‘overwegen, overdenken’. Het Woordenboek wist zeventig jaar geleden niet, ‘in welke betekenis Over (hier) opgevat moe(s)t worden’, maar vermoedde ‘dat de oorspronkelijke opvatting is geweest die van: naast of tegenover iets leggen (misschien op de weegschaal) om het daarmede te vergelijken’. Het Deutsche Wörterbuch, dat is te zeggen een twintigste-eeuwse vóórtzetter van dit werk van de sprookjesbroers Grimm, weet het evenmin. (Namelijk in het artikel Überlegen, dat verwijst naar overleggen in het Nederduitse woordenboek van Schiller en Lübben). Naar hun vermoeden zou de betekenis zich hebben ontwikkeld uit de letterlijke van ‘opstapelen’ of ‘omkeren’, namelijk van rekensteentjes of dergelijke computerachtige hulpmiddelen. Zekerheid is er niet.
De volgende verrassing die het WNT ons opdist, is dat het werkwoord in de betekenis ‘overwegen, nadenken’ niet steevast onscheidbaar is geweest. Reeds het Middelnederlandsch Woordenboek van J. Verdam leert ons: ‘Het woord wordt in deze betekenis èn scheidbaar èn onscheidbaar gebruikt’. In werken van P.C. Hooft en Vondel en hun kennissen vinden we ‘leght over wie ghy zyt’, ‘'s Nachts leide ik over... tot wat eindt wy zijn geschaepen’, ‘Hy leit het vast by zich zelven over’, ‘Ick kom... om mit jou over te legghen’ enzovoort, enzovoort.
Sinds de achttiende eeuw schijnt overleggen in de betekenis van ‘overwegen’ en dergelijke niet meer scheidbaar gebruikt te zijn, althans niet door schrijvers. In dat licht bezien is het een tweede verrassing, dat men tegenwoordig in de betekenis van ‘overhandigen, voorleggen’ wel eens een onscheidbaar samengesteld overleggen tegenkomt; in een groot dagblad bijvoorbeeld heet het dat een Amerikaanse ooftuitvoermaatschappij aan het Europese Hof in Luxemburg ‘door accountants gewaarmerkte cijfers overlegd’ heeft. De woordenboeken weten hier niet van.
Tot slot óverleg, een beklemtoning waarover mr. Kolfschoten in een briefje zijn verwondering te kennen geeft. De handwoordenboeken doen alsof deze uitspraak niet voorkomt. Grote Van Dale erkent het bestaan op barse wijze: ‘overlég, (niet óverleg)’. Het alwetende WNT kan ons heel wat meer vertellen: ‘met den klemtoon op de derde lettergreep, doch eertijds en thans nog in Zuid-Nederland soms op over.’ Maar onze inzender vraagt ontrafeling. Van de helderziendheid, die weet hoe het woord ‘eertijds’ werd geaccentueerd, is die niet zomaar te geven. En zeer zeker beperkt het verschijnsel zich niet tot ‘eertijds’ en ‘Zuid-Nederland’, niet alleen mr. Kolfschoten kan dat getuigen, maar wat dat aangaat is het een zaak van de dialektgeografie en de sociolinguistiek. Wel kan een verklaring worden beproefd van de klemtoonverschuiving. Werkwoorden als onderríchten, onderwíjzen, onderzóeken, overvállen hebben een afgeleid zelfstandig naamwoord naast zich, dat gelijkluidend is met de stam van het werkwoord, behalve dat het hoofdaccent op het begin ligt: ónderwijs enzovoort. Een van de machtigste hulpmiddelen bij de taalverwerving, ook veelvuldig oorzaak van taalverandering, is de analogie. Die kan ten grondslag liggen of hebben gelegen aan de afgekeurde, maar in wezen regelmatige woordvorm óverleg.
C.A.Z.