Van F. de Tollenaere, zo lezen we in het ‘Woord vooraf’ (p. III-IV), was het idee voor een glossarium van het zeventiende-eeuws Nederlands, ‘in afwachting van iets beters’. De auteur had echter als docent aan de Nutsacademie in Rotterdam zélf het gebrek aan leermiddelen ervaren: het telkens behandelen van elementaire woordbetekenissen liet minder tijd over voor de studie van de teksten zelf dan gewenst was. Om de belangstelling voor de Nederlandse lexicografie en lexicologie te bevorderen gaf hij vooraf een beknopt overzicht (p. VII-L) van de ontwikkeling van dit onderdeel van de taalkunde. Een dergelijk overzicht was niet eerder geschreven en zal de M.O.-cursisten, maar niet alleen hun, daarom óók van nut kunnen zijn.
In ‘Enige aspecten uit de geschiedenis van de Nederlandse lexicografie’ (p. IX-L) geeft de schrijver in vogelvlucht een helder en gedocumenteerd beeld van de lexicografische arbeid tot 1500, in de zestiende eeuw, de zeventiende eeuw, de achttiende eeuw en de negentiende eeuw tot heden. Hij sluit deze schets af met een visie op de toekomst. De behandeling van de vroegere perioden wordt, behalve bij de zeventiende en achttiende eeuw, afgerond met een korte bibliografie.
Het is niet verwonderlijk dat in verhouding veel ruimte wordt besteed aan de lexicografie tot 1500. De auteur heeft immers zijn proefschrift gewijd aan een van de oudste Middelnederlandse lexicografische produkten, een Latijns-Middelnederlands glossarium, namelijk het alfabetische Glossarium Harlemense. Een ‘glossarium’ is een aantal verklaringen van moeilijke woorden en uitdrukkingen, uit een of meer geschreven boeken verzameld. Op grond van zijn onderzoek kon hij besluiten dat onze lexicografie in die tijd de internationale traditie volgde. Dit houdt in dat het bestudeerde glossarium, alsook de daarmee verwante andere Latijns-Middelnederlandse woordenlijsten, aansloten bij de grote woordenboeken van de Middellatijnse lexicografen.
Vervolgens komen verschillende ‘vocabularia’, waaronder de meer bekende Teuthonista (een van de oudste Ned. woordenboeken, 1477), aan de orde. Het doel, de werkwijze en de bronnen van de werkjes worden besproken, alsmede hun waarde voor de studie van de (dialectisch geschakeerde) Middelnederlandse woordenschat.
Vanzelfsprekend zijn niet alle lexicografische resten uit deze tijd gekeurd: veel valt er te doen voor toekomstige onderzoekers om onze kennis op dit gebied verder te brengen.
Een tweede categorie is het systematische glossarium, een lijst met woorden uit dezelfde sfeer (bijv. met betrekking tot dieren, bomen en instrumenten). Deze categorie staat sterk onder de invloed van het encyclopedische werk van Isidorus, die ca. 600 na Christus leefde.
In de zestiende eeuw komen er enkele belangrijke veranderingen. Het gaat in de lexicografie niet langer uitsluitend om het aanleren van Latijn - ook volkstalen raken in de belangstelling - en bovendien komen er rond 1540 door toedoen van de humanisten pogingen om de volledige woordenschat van een taal te inventariseren. Een goed voorbeeld van zo'n ‘thesaurus’ is het Dictionarium seu latinae linguae Thesaurus... (d.i. woordenboek of thesaurus van de Latijnse taal) van de Fransman Robert Estienne. Hij gaf meer materiaal dan zijn voorgangers en - dit was volstrekt nieuw - aan zijn materiaal voegde hij Franse vertalingen toe. Deze nieuwe richting wordt in ons taalgebied duidelijk in de door de drukker Plantijn (1589) te Antwerpen uitgegeven woordenboeken. De verschillende drukken van het Dictionarium Teutonico-Latinum, Nederlands-Latijns, van Cornelis Kiliaan worden terecht als uitermate waardevol beschouwd. De grotere wetenschappelijke waarde van zijn werk berust op de invoering van het principe van taalvergelijking en op zijn regionale aanduidingen (vanaf de tweede druk). De invloed van de derde druk (1599) is zelfs nog in Van Dale te bespeuren. De bronnen van drie door Plantijn uitgegeven woordenboeken, vooral van Kiliaans werk (15741), werden door F. Claes in een degelijk proefschrift onderzocht.
In de zeventiende en achttiende eeuw lijken er weinig lexicografische vernieuwingen te zijn geweest. Met het onderzoek van deze perioden is het daarenboven droevig gesteld, hoewel zij voor de groei van het Nederlands erg belangrijk zijn. Het is dan ook begrijpelijk dat de schrijver aan de vertaalwoordenboeken waaraan deze tijd zo rijk is, slechts enkele bladzijden wijdt. Hij noemt de belangrijkste, o.a. Hexham, Van den Ende, Sewel, Halma en Marin en omschrijft kort hun doelstelling op basis van de voorwoorden.
In de tweede helft van de achttiende eeuw zijn er verschillende ontwerpen gemaakt voor een inventariserend, eentalig woordenboek. Er kwam zelfs een verzameling bouwstoffen. Het zou echter nog 100 jaar duren voor de eerste afleveringen van het beoogde woordenboek konden verschijnen.
De schrijver gebruikt ongeveer vijftien bladzijden om de twee lexicografische monumenten van de negentiende eeuw, het Middelnederlandsch Woordenboek en het Woordenboek der Nederlandsche Taal, door te lichten. Van beide wordt de geschiedenis, het doel, de reikwijdte in tijd en ruimte en de opbouw van de artikelen gegeven. Dat daarop kritische opmerkingen volgen, zal wel niemand verbazen. We zijn intussen 100 jaar verder en hebben afstand genomen van deze erfenis onzer voorouders. Waar waardering op zijn plaats is, ontbreekt deze echter niet. De vraag of het WNT voltooid moet worden - want het is nog lang niet klaar -, in welk tempo en hoe, krijgt de nodige aandacht. De voltooiing moet worden bespoedigd, enerzijds uit economische overwegingen, anderzijds omdat het woordenboek de ontwikkeling van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie dreigt te verstikken, waardoor wij de aansluiting op de internationale vorderingen zouden gaan missen. Bij dit alles worden argumenten voor en tegen elkaar afgewogen. Wie uitvoeriger informatie wil over deze kwestie, kan terecht in de binnenkort verschijnende bundel artikelen Nederlandse lexicologie tussen handwerk en machine. Dit gedeelte over MNW en WNT lijkt me een verantwoorde eerste inleiding op deze werken waar de gebruiker veel voordeel van kan hebben. Naast de grote onder-