De ontvangende
Op blz. 238 van het blad Sociaal Bestek van 20 mei jl. plaatst J.J.E. bij het artikel 59a A.B.W. gebruikte woord ‘bijstandontvangende’ deze voetnoot:
Lees: bijstandsontvangenden. De citeertitel is Algemene Bijstandswet. We moeten nu consequent zijn en daarvoor ook de s plaatsen in alle woorden (en de toekomende...) met bijstand.
Ik zou het opvolgen van deze suggestie willen afraden. Het feit dat het woord Bijstandwet bij de parlementaire behandeling van het wetsontwerp Algemene Bijstandwet met een s verrijkt werd, noopt geenszins tot het voortaan schrijven van ‘bijstandsontvangende’. Integendeel! Want het was al onnodig aan dat samengestelde woord Bijstandwet die ouderwetse tweedenaamvals-s (‘wet van den bijstand’ kon vroeger ook zijn ‘wet des bijstands’ of ‘bijstandswet’) toe te voegen. Die tweedenaamvals-s leeft niet meer. Daarbij komt dat ‘bijstandontvangende’ het als zelfstandig naamwoord gebruikte tegenwoordig deelwoord is van het werkwoord bijstandontvangen. En werkwoorden hebben nóóit - ook vroeger niet - een tweedenaamvalsvorm gekend.
Het is dus alles behalve consequent om ‘bijstandsontvangende’ te schrijven. Wie toch halsstarrig deze fout wil maken moet daarin echt consequent zijn en het ook hebben over loonstrekkenden, belangsstellenden, steunsverlening, grafsschender, een ademsbenemend schouwspel, een gezagshebbende stem, een hartsverscheurende kreet, enz Let wel: loon, belang, steun, graf, adem, gezag en hart zijn alle òf hij-woorden òf het-woorden, oftewel mannelijke respectievelijke onzijdige woorden, die vroeger in de tweede naamval een s kregen.
Tussen haakjes, de parlementariër die de Algemene Bijstandswet aan die onnodige s hielp, was er kennelijk niet bij of zat te slapen toen de Wet op de loonvorming en de Algemene Kinderbijslagwet door de Tweede Kamer gingen. Anders hadden we nu een Wet op de Loonsvorming en een Algemene Kinderbijslagswet gehad (loon is onzijdig, bijslag mannelijk).
Het woord ‘bijstandontvangende’ is overigens oerlelijk, al staat het in een wet. Het juiste woord zou natuurlijk ‘bijstandontvanger’ geweest zijn. Maar de wetgever is ten prooi gevallen aan de besmettelijke invloed van taalbeunhazen, die de gewone Nederlandse woorden niet meer kennen en ons opscheppen met hun afschuwelijke producten zoals: maatschappelijk werkenden, verpliegenden, ziekenverzorgenden e.d. Wie werkt is een werker of werkster, wie verpleegt een verpleger of verpleegster en wie verzorgt een verzorger of verzorgster. Straks maken we het nog mee dat de een of andere schrijvende ons meldt dat de jonge loodgietende X, die zo'n veelbelovende voetbalspelende is, het liefst groepsleidende bij de kinderbescherming wil worden, hoewel ook het beroep van boswachtende hem wel aantrekt.
D.M. van der Leeden