of minder door het gebruik geijkt zijn. Deze meer objectieve en meer rationele grond zoek ik in het feit dat zo vaak ‘vreemde’ woorden en uitdrukkingen klaarblijkelijk worden gebruikt door mensen die zich nauwelijks of niet bewust zijn van wat zij daarmee eigenlijk zeggen of schrijven en nog vaker gelezen of gehoord worden door mensen die slechts vagelijk of in het geheel niet weten wat er mee bedoeld wordt.
Aangezien taal in de eerste plaats een communicatiemiddel is, mag en moet aan taalgebruik de eis gesteld worden dat de spreker/schrijver weet wat hij bedoelt en dat de toehoorder/lezer begrijpen kan wat bedoeld is (al zal het ideaal dat de communicatie volkomen gelukt, slechts zelden bereikt worden).
De schrijver van het stukje in OT van april/mei voelt dit ook wel, getuige de zinsneden ‘en dan nog vaak verkeerd’ en ‘Engelse kreten’. Het betoog zou echter worden versterkt - en het doel van OT zou meer worden bevorderd - indien deze argumentatie als uitgangspunt wordt gekozen en esthetische en gevoelsargumenten als te subjectief niet voorop zouden worden gesteld.
Ter adstructie: Nu iedere Nederlander wel weet wat een ‘lift’ is, bestaat er geen enkele behoefte aan het in de dertiger jaren door taalpuristen gepropageerde ‘stijghokje’; idem ‘croquet’ (of ‘kroket’) waarvoor toen ‘gedraaid vleesrolletje’ werd aanbevolen. Daarentegen, indien er (vele) mensen zijn die denken dat een ‘print out’ iets anders is dan een ‘afdruk’ - wat natuurlijk niet het geval is -, is er alle aanleiding het gebruik van de gewone Nederlandse term krachtig te bevorderen; idem ‘input’ en ‘output’ voor ‘invoer’ en ‘uitvoer’ (waar de 10e druk van Van Dale zo'n verwarrend rommeltje van maakt).
2. Aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (en wellicht ook op andere plaatsen) bestaat reeds lang de regel dat studenten in een bepaald stadium van hun studie een ‘scriptie’ moeten inleveren. Enige tijd geleden bleek de behoefte aan oefening in schriftelijke weergave van gedachten door studenten in een eerder stadium van hun studie. Daartoe werd de verplichting voor die studenten ingevoerd tot inlevering van een ‘paper’ (vergis u niet, dat moet worden uitgesproken als peper - de specerij; niet zoals het Engelse paper, want dat wordt als aanstellerij gekwalificeerd).
De mythe is nu reeds ontstaan dat een ‘scriptie’ geheel iets anders is dan een ‘paper’ en dat beide weer sterk afwijken van een ‘opstel’, een ‘studie’ of een ‘beschouwing’. Nu valt niet of nauwelijks te verwachten dat ‘opstel’ door velen fraaier of beeldender wordt gevonden dan ‘scriptie’ of ‘paper’, maar het is - nog afgezien van de anomalie dat men taalvaardigheid wil bijbrengen met een ding dat in het Nederlands ‘paper’ wordt genoemd - wel verwerpelijk dat men door een ondoordachte terminologie het denken vertroebelt.
3. In Amsterdam (misschien ook wel in andere steden) heeft Publieke Werken een vreemd soort Nederlands in gevoerd. 't Is niet helemaal nieuw, maar op de borden met verkeersaanwijzingen wordt steeds algemener en in steeds fraaiere en meer permanente uitvoeringen het kennelijke misverstand van weinig taalgevoelige ambtenaren bevestigd. OT-leden hebben het er blijkbaar bij laten zitten; wie weet helpt 't nu nog.
Wat is het geval? Als ergens over een weg, straat of brug auto's, fietsen zelfs voetgangers tijdelijk niet kunnen rijden of lopen, dan kunnen we dat in het Nederlands (fraai en beeldend) aangeven met ‘het autoverkeer, het fietsverkeer of alle verkeer over die weg is gestremd’; dit kan beeldend worden genoemd omdat het de associatie oproept met de stremming van melk (of een dergelijke vloeistof) die daardoor niet meer stroomt.
We kunnen het ook (zakelijker en minder beeldend) aangeven met ‘de weg, de straat of de brug is afgesloten voor auto's, fietsen of alle verkeer’.
De Amsterdamse ambtenaren nu hebben de merkwaardige constructie bedacht - en die wordt steeds hardnekkiger toegepast -:
‘de weg de straat of de brug is gestremd voor.... verkeer’.
Wie dit schrijft en met duidelijke letters (wat natuurlijk zeer gewenst is) op borden laat aanbrengen, heeft toch wel nimmer de moeite genomen om na te gaan wat hij eigenlijk bedoelt met ‘stremmen’. Hoewel in dit geval de communicatie met degenen voor wie de boodschap (de ‘message’) op de borden bestemd is, niet ernstig zal worden gestoord, hoop ik toch van harte te mogen beleven dat er meer zinnige borden komen, waarop naar keuze van de betrokken ambtenaren staat of: dat de weg (enz.) is afgesloten, of: dat het verkeer is gestremd.
4. Tot slot een spellingskwestie, die misschien in OT niet thuisbehoort, doch voor een taalpsycholoog wel interessant kan zijn. Ons aller Kronkel - en vele schrijvers in kranten, tijdschriften en van niet-gepubliceerde stukken zijn hem voorgegaan - schreef onlangs over een ‘brei’ van 't een of ander. Dat deze spelling mij geheel van het spoor afleidde door de verbinding die zij legde met het breiwerkje van mijn grootmoeder, in plaats van met de brij die de grootvader uit het oude verhaal met een houten lepel uit een houten nap moest eten, is voor velen wellicht onbegrijpelijk. Hoe zouden zij echter reageren indien zij (niet in de zgn. wetenschappelijke spelling) ‘zei’ lazen in plaats van ‘zij’, of ‘mei’ in plaats van ‘mij’?
Prof. A.B. Frielink, Amsterdam