Onze Taal. Jaargang 45
(1976)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1/2] | |
[pagina 2]
| |
De overheid spreekt naar zij gebekt is
| |
[pagina 3]
| |
wereld waarin een diep en zelfs fundamenteel verband met taal en taligheid kan worden aangetoond. Alvorens dieper op deze vraag in te gaan wil ik met één voorbeeld van verbazingwekkend dierlijk gedrag verduidelijken om welke vraag het hierbij gaat en welk antwoord daarop de wetenschap gegeven heeft.
Op een eiland bij Australië leeft de grauwe pijlstormvogel. Elk jaar in de tweede helft van maart ondernemen deze vogels een reis die hen eerst naar het oosten voert, de Grote Oceaan op, vervolgens naar het noorden, langs Japan, tot aan de Bering Zee. Daar rusten zij een poosje uit en zetten dan hun reis weer voort, zuidwaarts langs de westkust van Amerika tot Californië, vanwaar zij tenslotte dwars over de Oceaan, in de derde week van september naar hetzelfde eiland op hetzelfde nest terugkeren, een tocht van 25000 km die steeds dezelfde achtvormige lus beschrijft. Maar deze tocht is op zichzelf nog niet eens het meest verbazingwekkende. In de laatste helft van oktober wordt per nest één ei gelegd. Twee maanden later komt het jong hiervan uit. Drie maanden hierna is de tijd voor de grote reis weer aangebroken. De ouders vliegen uit, maar, vreemd genoeg, nemen zij hun jong niet mee. De jongen vertrekken pas twee weken later en leggen, zonder dat hun dat is voorgedaan, met de precisie van een bestuurde raket, dezelfde weg af die hun ouders zijn gegaan.Ga naar eind1)
Verschijnselen als dit, waarvan de dierenwereld wemelt, roepen de vraag op hoe dit feilloos werkende precisie-instrument funktioneert, wanneer wij er ons althans niet mee tevreden stellen dit gedrag alleen te benoemen met het woord ‘instinct’. Hoe ‘weet’ de jonge pijlstormvogel over een zo formidabele afstand precies de juiste koers te houden? Hoe houden mieren en sociale bijen - zonder taal, zonder dat de Treatises of Government, het Contrat social of het Rode Boekje eraan te pas hoeven te komen - een gemeenschap in stand, vergeleken waarbij de meest perfect georganiseerde, door mensen gevormde Staat een ordeloze janboel lijkt?
Wanneer wij afzien van de vraag naar de finaliteit van dit gedrag, heeft de wetenschap sinds enige tijd een redelijk antwoord op de vraag, hoe en waardoor dit gedrag bepaald wordt. De sleutel wordt ons daartoe aangereikt door de celbiologie, de biochemie en de genetica, takken van wetenschap waarin de laatste vijfentwintig jaar opzienbarende ontdekkingen zijn gedaan. Wat men tot voor kort alleen ‘instinct’ kon noemen of ‘aangeboren aandrift’ zonder te weten wat men daaronder nu eigenlijk moest verstaan, is in werkelijkheid een geheel van gedragsregels die chemisch zijn vastgelegd in het pakket van erffactoren.Ga naar eind2) Deze factoren regelen niet alleen het funktioneren van de celgroepen die het lichaam vormen van elk menselijk of dierlijk individu, maar ook het sociaal of nietsociaal gedrag, dat dieren voorschrijft zich zó en niet anders te gedragen. Ik zal geen poging wagen de werking van dit mechanisme, voor zover ik er zelf iets van begrijp, in extenso aan u uit te leggen. Met een beroep op de goedgelovigheid van degenen onder u die daarvan nog minder weten dan ik, en op de tolerantie van hen, die er méér van weten, wilt u op gezag van geleerden als Chargaff, Watson en Crick wel van mij aannemen, dat genetische en chemische functies in het organisme van mensen en dieren dit mechanisme zijn verbazingwekkende doelmatigheid verlenen.
Het is prof. Droste, hoogleraar in de algemene taalwetenschap aan de Universiteit van Leuven, geweest, die erop gewezen heeft, dat aan de functionering van het cellulaire mechanisme een taalkundig beginsel ten grondslag ligt.Ga naar eind3) Als voor mijn betoog relevante conclusie mag worden vastgesteld, dat op grond van de door celbiologen en biochemici ontdekte scheikundige taalprincipes in de diepten en de oerstof van de cel, een wetenschappelijk houdbaar antwoord kan worden gegeven op de vraag, hoe het jong van een trekvogel in staat is zich geheel alleen, met feilloze precisie, 25.000 km over de onmetelijke watervlakten te bewegen.
Een andere vraag is natuurlijk, hoe zijn soort ertoe gekomen is een dergelijke lange, voor zijn voedselvoorziening niet noodzakelijke, tocht in zijn cellulaire grondplan op te nemen. Naar moderne inzichten moet het antwoord hierop luiden, dat het oorspronkelijke leefgebied niet de streek is waar de voortplanting tot stand komt, maar juist omgekeerd het gebied waar overwinterd wordt. Ietwat geromantiseerd zou men dus kunnen zeggen, dat de vogeltrek een pelgrimstocht is naar het land van herkomst langs een route die sinds onheugelijke tijden tot in details bekend is; ook de jonge vogel die de tocht nooit eerder heeft gemaakt, is deze weg even vertrouwd alsof hij hem al een miljoen maal zèlf had afgelegd.
Tegen een zo volstrekte en zo blinde gehoorzaamheid aan de wetten van de erfmassa, steekt - wat men er ook van zeggen wil - het menselijke gedrag schril af. Ik wil daarmee natuurlijk niet ontkennen dat ook de mens, veel meer dan hij vroeger heeft beseft of willen toegeven, door zijn instincten wordt beheerst: zijn angsten en agressie, zijn sexualiteit en procreatie, zijn gewoonten en relatievorming vertonen kenmerken, en volgen een spoor, die ons langs een onafgebroken keten met onze verre en verste voorouders verbinden. In twee opzichten is er tussen het menselijke en het dierlijke gedrag echter een diepgaand, principieel verschil: in de eerste plaats is de mens in staat zijn gedrag zelf te ontwerpen en te variëren; en in de tweede plaats kan de mens zijn gedrag, hoe instinctmatig ook bepaald, tot voorwerp van zijn denken maken. Gaan wij er, mét Levi Strauss vanuit, dat het specifiek menselijke van menselijke wezens is gelegen in het feit dat zij een taal bezitten,Ga naar eind4) dan is het geen al te stoutmoedige gedachtensprong van mening te zijn dat het de taal is geweest, die tot deze ontwikkeling het meest heeft bijgedragen. Ik vraag mij zelfs af, of aan deze taalontwikkeling niet een nog grotere betekenis moet worden toegekend dan aan die van de intelligentie. Natuurlijk is de menselijke intelligentie superieur, maar deze is dan ook doordat zij van de taal gebruik kan maken, op onvergelijkbare wijze in het voordeel. | |
[pagina 4]
| |
Het lijkt mij dan ook niet voor twijfel vatbaar dat de taal de beslissende factor is geweest, waardoor de mens op steeds duidelijker wijze zijn eigen weg is gegaan. Naarmate hij zijn taal en denken verder ontwikkelde, werd hij steeds minder afhankelijk van het instinct, dat al spoedig zijn absolute greep op het menselijk gedrag begon te verliezen, al werd het als belangrijke impuls daarvan niet uitgeschakeld. Naar analogie van Reichlings verhelderende formulering: ‘taal is plaatsvervangend handelen’ zou men de taal ook kunnen definiëren als het plaatsvervangend instinct.
Door taal, dit nieuwe en unieke instrument der evolutie, kon de mens, als enig levend wezen, aan de kringloop van zijn instinctief gedrag ontsnappen. Door taal wist hij de onbetwiste, zij het ook tragische, koning van de schepping te worden. Door taal verwierf hij zich de vrijheid een eigen, menselijke ontwikkeling tot stand te brengen. Alleen bij de mens, en alleen door zijn taal, is evolutie tot geschiedenis en tot cultuur geworden. Het wordt hoog tijd met het zojuist veroverde inzicht een nieuw, evenmin gemakkelijk toegankelijk gebied te betreden: dat van het taalkundig functioneren van de overheid. Ik zal daarbij niet ingaan op de formele aspecten van dit verschijnsel, maar op de vraag hoe het taalgebruik der overheid naar zijn materiële inhoud moet worden beoordeeld in het licht van de menselijke, door taal teweeg gebrachte evolutie. Het spreekt vanzelf, dat het te enen male onmogelijk is het taalgebruik van elke overheid, in elk historisch tijdvak, aan dit onderzoek te onderwerpen. Zo'n onderzoek zou minstens de omvang vergen van een lijvig boekwerk, dat bovendien niet door één maar door verscheidene auteurs, geleerden van diverse disciplines, zou moeten worden samengesteld. Ik meen dan ook de redelijkheid aan mijn kant te hebben door mijn onderzoek te beperken, wat de tijd betreft tot de laatste vijftig jaar, wat het bestuurlijke niveau betreft tot de centrale overheid, en, wat de door deze overheden gehuldigde staatkundige beginselen betreft, tot drie globale categorieën: het fascisme, het communisme en de democratie. Ik zal mij daarbij uitsluitend of in hoofdzaak bezig houden met de Italiaanse en Duitse vormen van fascisme, met de Sovjet-Russische vorm van communisme en de Amerikaanse vorm van democratie.
Vooraf lijkt het van belang op te merken dat het bedrijven van politiek en het uitoefenen van bestuur in hoge en zelfs de hoogste mate door taal beheerste processen zijn. De overheid regeert en bestuurt door middel van de gesproken en geschreven taal: zij vaardigt wetten, bestuursmaatregelen, beschikkingen, verordeningen uit; zij houdt openbare en besloten vergaderingen, zij debatteert en pleegt overleg, zij beantwoordt vragen en houdt redevoeringen; zij praat en luistert, leest en schrijft. In deze zin en in gelijke mate zijn de drie te onderzoeken stelsels produkten van taalkundige processen. Hun boodschap wordt in taal tot uitdrukking gebracht. Men mag derhalve verwachten de inhoud van deze boodschap te leren kennen door het bestuderen van hun taalgebruik. Toch doen zich hierbij nog weer twee moeilijkheden voor. De eerste is dat taal lang niet altijd expliciet is en vaak meer versluiert dan onthult. Niet zelden is de goochelaar met woorden zelfs in staat de meest kritische waarnemer om de tuin te leiden. Het taalkundig onderzoek moet daarom tevens worden geplaatst in een historisch, politicologisch of sociologisch perspectief. Een schril voorbeeld van taalversluiering, die alleen door kennis van de historische feiten kan worden ontmaskerd, levert de passage uit het begin van Hamlet, waarin Claudius de koning zijn raad van hovelingen toespreekt als volgt: Hoewel mijn dierbre broeder Hamlets dood
nog vers in het geheugen ligt, en 't óns zou passen
bedroefd van hart te zijn, en heel ons rijk
te zijn verwrongen in één frons van smart,
heeft rede in zóver het gevoel bedwongen,
dat wij in wijze droefheid aan hem denken
en daarbij tevens recht doen aan ons zelf.
Daarom heb ik 's lands hoogste douairière,
eertijds mijn zuster, nu mijn koningin,
om zo te zeggen met ontstelde blijdschap,
met één betraand en één gelukkig oog,
met vreugd bij de uitvaart en met rouw bij 't huwlijk,
't gewicht van lief en leed gelijk verdelend,
mijn vrouw gemaakt: en daarbij sloot ik niet
uw beter oordeel uit, dat vrij besliste
met deze zaak akkoord te gaan. Daarvoor mijn dank.Ga naar eind5)
Wie niet zou weten dat deze lugubere koning kort te voren op de troon is gekomen door zijn broer te vermoorden en te trouwen met diens echtgenote, zou er ongetwijfeld moeite mee hebben onder de fraaie veren van dit pak de minder fraaie naakte waarheid te vermoeden. Een tweede moeilijkheid is gelegen in het feit, dat het taalkundig proces waardoor het stelsel functioneert, zich in vele miljarden woorden ontwikkelt, waarvan ik er hoogstens enkele honderden zal kunnen citeren. Dat is natuurlijk niet voldoende om er een wetenschappelijk oordeel op te kunnen baseren. Toch behoeft dit nog geen beletsel te zijn er enkele belangwekkende conclusies uit te trekken. Woorden zijn als regendruppels: ze vormen een geheel, ze vallen in een stroomgebied. Het gaat er om in de door regens van taal gevulde bekkens van fascistische, communistische en democratische regeringspolitiek de hoofdstroom te ontdekken en deze op zijn bevaarbaarheid te onderzoeken, dit is: op zijn geschiktheid als middel de samenleving tot haar menselijke ontplooiing te brengen. Het Italiaanse fascisme is, als bekend, gegrond op het beginsel dat de grootheid en de glorie van de nationale staat het doel is van de samenleving; alleen aan dat, door oorlog te verwezenlijken, doel ontlenen het volk en de gemeenschap hun eigenlijke zin en waarde. In Mussolini's eigen woorden wordt dit beginsel als volgt geformuleerd: ‘Het fascisme is anti-individualistisch en stelt zich als zodanig in dienst van de staat. In zoverre het individu opgaat in de staat, (...) staat het fascisme achter het individu (...). Alleen de oorlog geeft werkelijke adeldom aan de volken die de moed en de “virtu” bezitten, de oorlog het hoofd te bieden. (...). | |
[pagina 5]
| |
Vóór alles gelooft het fascisme nóch aan de mogelijkheid nóch aan het nut van een duurzame vrede (...). De fascistische staat is de wil tot macht en heerschappij (...). Hij heeft slechts de overbodige en schadelijke vrijheid beperkt, maar de ware vrijheid verdiept (...). Het fascisme keert zich tegen de democratie die het volk gelijkstelt met de meerderheid en het verlaagt tot massa. Het fascisme is een veredelde vorm van democratie, die het volk ziet, zoals het dient te zijn (...). Het volk (is) een veelheid die tot eenheid wordt door een ideaal dat zich richt op de wil te bestaan en te heersen’.Ga naar eind6)
Men behoeft aan dit onthullende stuk proza weinig woorden vuil te maken. De taal is hier verworden tot een instrument van leugen en bedrog, dat met logica en waarheid niets van doen heeft. Hoe het fascisme in één adem tégen de democratie en daarvan een veredelde vorm kan zijn, en hoe het de vrijheid denkt te kunnen verdiepen door de individuen tot slaven van de staat te maken, moet wel een onoplosbaar raadsel zijn voor iedereen die zich de moeite geeft er even over na te denken. Dit geldt in nog sterkere mate voor die heroïsche trek van het fascisme, die in de wil tot heersen en de verheerlijking van de oorlog tot uitdrukking komt. Het is niet voldoende ter verklaring van deze voorkeur voor geweld te wijzen op het feit, dat de oorlog de geschiedenis der mensheid vrijwel steeds heeft begeleid en overschaduwd. Volgens het fascisme is oorlog niet een middel om een conflict uit te vechten, of om een bepaald politiek doel na te streven; oorlog is een doel geworden in zichzelf. Het heeft daarmee het laatste argument van zijn rechtvaardiging verspeeld. Een staatssysteem dat de oorlog niet als desnoods laatste middel, maar als eerste doel van zijn bestaan kiest, moet, logisch doordacht, ontaarden in een strijd van allen tegen allen. Dat deze letterlijk tot aan de laatste man zal moeten worden uitgevochten, en dat die laatste man, de omgekeerde Adam van het mensdom, niet anders doen kan dan, in een laatste gevecht, de hand slaan aan zichzelf, is de absurde consequentie van een leer die het recht van de sterkste tot haar ordenend principe heeft verheven. Ook de Duitse vorm van het fascisme, het nationaal-socialisme, schreef de verheerlijking van de oorlog hoog in zijn vaandel. Maar minder naïef en daardoor nog veel gevaarlijker voegde het daaraan één beslissend element toe: het schiep zich tegelijkertijd een gemeenschappelijke vijand - ‘de onverbiddelijke wereldjood’ die erop uit is de volkeren zijn heerschappij op te leggen. ‘Siegt der Jude mit hilfe seines marxistischen Glaubensbekenntnis über die Völker dieser Welt, dann wird seine Krone die Totentanz der Menschheit sein. (...). So glaube ich heute im Sinne des almächtigen Schöpfers zu handeln: indem ich mich des Juden erwehre, kämpfe ich für das Werk des Herrn’. Met deze passage uit Mein Kampf verschafte Hitler zich het voorwendsel niet zelf degene te zijn die in de aanval was gegaan, maar zijn vermeende tegenstander. Dat die tegenstander als zodanig helemaal niet bestond en slechts het produkt was van zijn eigen trauma's en frustraties, vormde geen bezwaar, integendeel: het was een psychologisch voordeel waarmee hij er in slaagde de geesten op te roepen van het kwaad, ‘spirits that tend on mortal thoughts’ (Macbeth) - de spoken van de haat, de schijngestalten van een blinde, collectieve levensangst. Door deze haat en angst, gretig gevoed door de rancune, wanhoop en ellende, die de nederlaag van '18, de vrede van Versailles, de republiek van Weimar en de krach van '29 hem in handen speelden, wist hij het Duitse volk een kruistocht op te dringen die pas zou eindigen in de Rijksdagbunker van Berlijn.
Het bijna ondringbare net van leugens en van leuzen, waarin de Leider der Germanen (of van de als ras nonexistente ‘Ariërs’) en zijn meester-vallenzetter Goebbels het volk gevangen namen en het van zijn vrijheid en zijn politieke wil beroofden, werd dichtgetrokken volgens een procédé dat al in 1925 kant en klaar was uitgedokterd. Over de propaganda schrijft Hitler in Mein Kampf: ‘Iedere propaganda dient populair te zijn en haar geestelijk niveau af te stemmen op het begripsvermogen van de meest achterlijken onder degenen tot wie zij van plan is zich te richten. (...). Het begripsvermogen van de grote massa is slechts zeer beperkt, het begrip gering en de vergeetachtigheid groot. Gezien deze feiten dient iedere propaganda, die tot resultaten wil leiden, zich tot enkele punten te beperken en deze punten bij wijze van leuzen te blijven gebruiken en toepassen, totdat men er zeker van is dat absoluut iedereen aan een dergelijke leuze de betekenis hecht, die men eraan gehecht wil zien’.
Ons oordeel over het fascisme, zowel in zijn huidige als in zijn historische gedaanten, kan kort zijn. Van evolutionistisch standpunt bezien is het de slechtst denkbare regeringsvorm. Het verenigt de resten van een onbegrepen darwinisme met de ondeugden van het 19e-eeuwse kapitalisme en met de minst aantrekkelijke kanten van het communisme. Zijn leidersbeginsel, zijn expliciete en impliciete gewelddadigheid, zijn minachting voor de waarden van individu, zijn ontkrachting van de vrijheid, zijn verstarrende afwijzing van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen maken dit systeem tot een treurige getuigenis van menselijk falen. De taal is in dit stelsel slechts een machtsmiddel, een éénrichtingsverkeer van orders dat geen beaming nodig heeft. Als tegenhanger der Verlichting is het fascisme het product van een gewelddadige en gedegenereerde romantiek,Ga naar eind7) die wetenschap en denken, waarheid en argumenten heeft ingeruild voor een driftmatig, door een Leider voorgeschreven handelen. Als systeem is het fascisme niets anders dan een omgekeerde evolutie, een involutie die de taal heeft teruggebracht tot het substraat dat zij had moeten ververvangen - het instinct. Het is heel wat minder eenvoudig een even gedecideerde mening uit te spreken over het communisme, ook in die specifieke vorm die het in de Sovjet-Unie heeft aangenomen. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat, anders dan het fascisme, het theoretisch communisme een consistente en weten- | |
[pagina 6]
| |
schappelijk verdedigbare sociaal-economische ordening nastreeft, die heeft afgerekend met kapitalistische vormen van uitbuiting en meedogenloze competitie. In deze zin vertegenwoordigt het communisme een ideaal dat al sinds Plato theoretisch doordacht en bij herhaling, zij het met weinig succes, ook practisch is beproefd; pas Marx zou er in slagen de theoretische voorwaarden te scheppen, waaronder zijn socialistisch concept tot werkelijkheid zou kunnen komen. Die werkelijkheid ziet er echter toch weer heel anders uit dan Marx zich voorstelde en het is juist die vooral door Lenin aangepaste werkelijkheid, en niet zozeer het theoretische model, die de strijd der meningen veroorzaakt. Tegenover hen die van mening zijn dat de zegeningen van het communisme het offer van de vrijheid ruimschoots waard zijn, omdat het aan de ergste vormen van onvrijheid - armoede en uitbuiting - een einde heeft gemaakt, huldigen anderen het stanpunt, dat er andere middelen zijn om armoede te overwinnen en uitbuiting tegen te gaan en dat het niet nodig is daarvoor de vrijheid op te offeren - dat onvervreemdbaar recht van ieder mens en iedere menselijke gemeenschap. Zij die deze mening huldigen zullen wijzen op de gebeurtenissen in Hongarije en Tsjecho-Slowakije, op de weinig toeschietelijke houding van de Sovjet-Unie om tot vermindering van troepen en bewapening te komen; zij zullen bovenal in herinnering brengen, dat ook over de geschiedenis van Rusland de zware schaduw valt van terreur en politieke en daarmee gepaard gaande geestelijke en religieuze onderdrukking. Daarover laat de volgende passage uit de rede van de Staatsaanklager tijdens de grote zuivering van 1936 weinig twijfel bestaan: ‘Deze heren hebben in de voorgaande dagen geprobeerd zich voor het gerecht een “edel” voorkomen te geven. Zij (...) probeerden hun misdaden een politieke schijn te geven. (...). Leugenaars en clowns, ellendige dwergen, blaffende mopshonden die zich boos maakten tegenover een olifant - zo ziet dit stelletje eruit! (...). Het hele volk beeft en is verontrust. En ik, de staatsaanklager, verenig mijn verontruste en verontwaardigde stem met de briesende stemmen van miljoenen! Kameraden, rechters (...) staat u mij toe u te herinneren aan uw plicht deze mensen, alle zestien, schuldig te verklaren als staatsmisdadigers. (...). Ik eis dat deze dolgeworden honden allen zullen worden doodgeschoten!’
Ook dit is taal, waaraan elk zinnig argument en elk normaal ontwikkeld rechtsgevoel ontbreekt. Het heeft geen zin zelfs maar een poging te wagen een dergelijke rechtsverkrachting goed te praten. Ook hier is het instinct aan het woord met hetzelfde fanatisme dat de Nazi's zo gehaat en zo gevaarlijk maakten.
Dat was in '36, onder het schrikbewind van Stalin. Hoe heeft sindsdien en sinds de dood van Stalin, het Sovjet-Russische communisme zich ontwikkeld? In het volgende citaat uit 1970, 17 jaar na Stalins dood, is de Sovjet-Russische ideologie nog steeds doordrenkt van zijn fanatieke gelijk, niet in staat andere dan de eigen waarden te erkennen, laat staan de mogelijkheid van alternatieve levensbeschouwingen te onderzoeken: ‘De in april gehouden plenaire vergadering van het centraal comité van de Communistische Partij verklaarde dat de huidige fase van de historische ontwikkeling gekenmerkt wordt door de intensivering van de ideologische strijd tussen kapitalisme en communisme. Vandaar dat een genadeloze oorlog met de vijandige ideologie, in welke vorm die zich ook mag voordoen, onder de huidige omstandigheden een bijzondere betekenis krijgt. Bij de worsteling tussen de ideeën is vreedzame coëxistentie onmogelijk. (...). De botsing tussen communistische en kapitalistische opvattingen is nooit eerder zo fel, zo hevig geweest. Het is nu van het grootste belang dat elke communist, elke Sovjet-burger, ideologisch militant is en zich ertoe zet om tegenover de fabels van de vijandelijke propaganda de waarheid van de marxistisch-leninistische leer te stellen. De huidige situatie vergt een steeds actievere strijd zonder enig compromis, tegen vijandige ideeën’.Ga naar eind8) Opnieuw ontmoeten wij hier taal binnen het gesloten circuit van het instinct. Taal staat hier op het niveau van een signaal, het voortbrengen van een herkenbaar, zichzelf herhalend geluid, waarvoor het Nederlands het karakteristieke gezegde kent: meehuilen met de wolven in het bos. Taal is op dit niveau geen instrument van denken of gedachten overbrengen, maar van het soort ideologisch blaffen dat wij propaganda noemen.
Moeten wij derhalve tot de conclusie komen dat er dus sinds Stalin in het Sovjet-Russische communisme niets veranderd is? Ik geloof dat die conclusie onjuist zou zijn. Vooreerst dient men een onderscheid te maken tussen de marxistische leer en de politieke praktijk. Men hoeft het met deze leer niet eens te zijn om niettemin te erkennen, dat haar politieke filosofie, haar economische ordening en haar interpretatie van de geschiedenis zijn neergelegd in taal die van helder wetenschappelijk denken getuigt. De politieke geschiedenis van de Sovjet-Unie vertegenwoordigt in feite niet deze leer, maar een aantal opeenvolgende revolutionaire stadia waarin, zoals met elke revolutie het geval is, maatschappelijke en politieke veranderingen met geweld worden doorgedreven. De Sovjet-Unie verkeert thans in een stadium waarin zij de stalinistische terreur én de typische revolutionaire gewelddadigheid eigenlijk niet meer nodig zou moeten hebben. U zult niet van mij verwachten in het kader van deze voordracht tot een afgewogen oordeel te komen omtrent de actuele ontwikkelingsfase van het Russisch-communistisch regiem.
In de samenhang met mijn onderwerp bepaal ik mij tot een voorzichtige, door een eerlijk oordeel ingegeven vergelijking: daar waar dit communisme op eigen bodem erin slaagde een wanhopige, achtergebleven en onderkomen volk te leiden naar redelijke welvaart en vooruitgang, lijkt zijn boodschap stellig veel meer dan het fascistische systeem van instinctieve tekens en signalen op een oorlogspad vol dwaze heldendromen en Old-Shaterhands, maar een taal, die bij andere volkeren, even wanhopig, verbitterd en verslagen als eens het Russische, de | |
[pagina 7]
| |
hoop en verwachting lijkt te wekken althans van die allereerste vrijheid om niet van honger om te komen. Helaas, het Sovjet-communisme is een geatrofieerde waarheid. Het heeft voor brood gezorgd en spelen, maar daarvoor een hoge prijs geëist: het offer van die fundamentele menselijke vrijheid haar eigen taal te mogen spreken. Wie niet meepraat, of de moed opbrengt iets te miszeggen, loopt de kans te worden opgepakt en weggeleid naar een van die nog steeds talrijke oorden waar politieke gevangenen worden opgeborgen. Wij moeten concluderen dat ook in de Sovjet-Unie de taal niet aan haar evolutionistische opdracht heeft voldaan: het instrument te zijn waarmee de mens de wegen van de vrijheid opent. Wegen van de vrijheid: is het staatkundige kruispunt waar deze samen komen niet die staatsvorm, waarin rechten en vrijheden grondwettelijk zijn vastgelegd en door vrij gekozen volksvertegenwoordigingen worden behoed en geëerbiedigd - de democratie? Deze vraag, rhetorisch als zij lijkt, houdt niettemin, bij enig nadenken, een werkelijke vraag in, die wij langs de weg van onderzoek zullen moeten beantwoorden. Ik heb voor dit onderzoek de Verenigde Staten uitgekozen - om twee redenen: in de eerste plaats omdat dit land een lange democratische traditie heeft, en in de tweede plaats omdat het, als leidinggevende natie van de vrije wereld, een verantwoordelijkheid te dragen heeft die deze traditie meer dan eens aan een zware proef heeft onderworpen. Aangezien Amerika bovendien het meest liberalistische land ter wereld is en veruit het hoogste inkomen per hoofd van de bevolking heeft, representeert het een staatsvorm, die een maximum aan verantwoordelijkheid combineert met een maximum aan vrijheid en een maximum aan welvaart. Geen wonder dat de Amerikanen zelf zich lange tijd hebben beschouwd als het volk, dat er aanspraak op kon maken het beste staatsbestel ter wereld te bezitten. In het laatste decennium is deze ‘American dream’ op ruwe wijze uit de slaap gehaald waarin hij zo comfortabel leek ingebed. Vooreerst werd Amerika door steeds scherpere vormen aannemende conflichten geconfronteerd met het feit, dat het zijn knellendste sociale problemen - de burgerrechten voor minderheden en de armoede van economisch zwakke groepen van de samenleving - nooit serieus had aangepakt, laat staan had weten op te lossen. Het raakte bovendien verstrikt in een oorlog die het niet kon winnen en waaruit het zich, met wellicht nog meer schuldgevoel dan vernedering, terug moest trekken. Het toonde zich voorts noch politiek, noch economisch in staat, naar de mate van zijn mogelijkheden en verantwoordelijkheid, bij te dragen tot de oplossing van het vraagstuk dat - op een kernoorlog na - alle andere wereldvraagstukken in de schaduw stelt; dat van de ontwikkelingslanden. En tenslotte ontlaadde zich over dit alles het politieke onweer van Watergate, dat het land op zijn constitutionele grondvesten deed trillen.
De wortels van deze conflicten liggen in de politieke filosofieën die aan de Amerikaanse staatsinstelling ten grondslag liggen. Die van John Locke, aan die de opvatting ontleend werd, dat de eigenlijke functie van de regering er in bestaat de vrijheden van de individuele burger te handhaven; en die van Aristoteles, aan wiens theorie over de cyclinische wisseling van machthebbers - een koning, een kleine elite van rijken en de volksvergadering - Amerika zijn President, zijn Senaat en zijn Huis van Afgevaardigden te danken heeft. Op grond van deze filosofieën werden twee karakteristieke eigenschappen van het Amerikaanse staatsbestel geïntroduceerd: de eerste is dat ‘rights are all that American liberals can offer anyone, no matter whát his problem’;Ga naar eind9) de tweede is de principiële gescheidenheid van de drie genoemde instituties, die elk hun eigen taak en functie kregen toegewezen. Met dit systeem van check and balances slaagden de ‘Founding Fathers’ er in het land een redelijk stabiele regering te geven; veel minder geschikt was deze echter om sociale vraagstukken op te lossen. Zij kon de negerbevolking alle burgerrechten geven, die volgens de constitutie aan iedere Amerikaan ten deel zouden moeten vallen, maar zij kon de sociale omstandigheden noch ten aanzien van zijn sociaal en economisch zwakke groepen, noch ten aanzien van de negerbevolking, wezenlijk veranderen. Gegeven de én in rechten én in politieke instituties neergelegde status quo, is onderhandelen dan ook de enige manier om politieke zaken te doen en belangen te behartigen. Politiek in Amerikaanse zin is loven en bieden, geven en nemen; het is een koop afsluiten, handel drijven, marchanderen. Voegt men hieraan toe het heilige ontzag, dat in Amerika aan de dag wordt gelegd tegenover de vrijheid van ondernemen, dan is het niet verbazingwekkend, dat de Amerikaanse politiek van oudsher een sterke commerciële inslag vertoont. De Presidentsverkiezingen zijn hiervan een illustratief voorbeeld; zijn verkiezingscampagne is in feite een duizendvoudige vergrote en geïntensiveerde reclameboodschap. Deze tendens werd nog versterkt, toen de Amerikaanse regering in de eerste wereldoorlog een impopulaire politiek moest voeren, waarvoor zij de steun van het publiek moest zien te winnen. Dit herhaalde zich in de crisis-jaren en vervolgens, vooral na de tweede wereldoorlog, in elke periode waarin zich kritieke situaties openbaarden. De hierbij ontwikkelde beïnvloedingstechnieken haalden de reclame in de politiek met alle neiging tot grootspraak, bluf, vleierij en taalvervuiling die daarmee gepaard plegen te gaan. Hoe een dergelijk beïnvloedingsmechanisme in zijn werk gaat, leert ons de volgende Amerikaanse instructie aan een verkoper van onroerend goed: ‘Zeg niet “contante betaling”, maar: “een eerste investering”; zeg niet “tweede hypotheek” maar “additionele financiering”: gebruik niet het woord “contract” maar zeg “voorstel” of “aanbieding”; zeg niet “teken hier”, maar “schrijf uw naam, zoals u hem op de akte wilt hebben”.’Ga naar eind10)
Een dergelijke taalvervuiling - de verschuiving in de betekenis van woorden, die op haast onmerkbare wijze waarheid in leugens verandert - ligt mede ten grondslag aan de drama's van Vietnam en Watergate. In steeds toenemende mate werd de taal van de Nixon Administratie ingepakt onder een dek van leugens, euphemismen en jargon die haar al spoedig de helderheid en grijpbaarheid gaven van mist. Een paar voorbeelden. Het werd ongebruikelijk een vraag eenvoudig met ja of nee te beantwoorden. In plaats daarvan kreeg men zinnen te horen | |
[pagina 8]
| |
als: ‘I am not sure whether I was or not. I may very well have been’. Inbreken heette ‘informatie verzamelende operaties’; de waarheid vertellen werd ‘de-aan-de-grote-klok-hang-weg-inslaan’. Met ‘volmaakt duidelijk’ werden zaken geïntroduceerd die niemand begreep; ‘wat een opwindend idee’ was het antwoord van een medewerker op Nixons voornemen ‘zijn tegenstanders de nek om te draaien’. Van Nixon zelf is het volgende staaltje van ongelooflijke wartaal afkomstig: ‘I've got to get (inaudible) handle on it so what I am going to do is this. When charges are made - if your charge is made that certain co-conspirators and so forth and so on - out! - even when they are unindicted - out, out, - so that takes care of that. But that is the time to do it, and I am going to say that - oh, I am not going to use your technical terms’.Ga naar eind11)
Ook de oorlog in Vietnam richtte taalverwoestingen aan. ‘Bombing is protective reaction; precision bombing is surgical strikes; concentration camps are pacification centers; a bombed house becomes automatically a military structure’.Ga naar eind12) De ware bedoelingen van deze bloemzoete, maar vergiftigde euphemismen worden duidelijk in andere zinnen waarin de wens werd uitgesproken ‘to make a desert of North Vietnam’ en ‘to bomb it back into the Stone Age’.Ga naar eind13)
Vietnam en Watergate bewijzen dat ook de democratie zich beweegt tussen de smalle marges van de vrijheid, op het kruispunt van goed en kwaad. Zij mag niet worden beschouwd als een waarde in zichzelf, maar hoogstens als een voorwaarde, die de vrije menselijke ontplooiing althans niet bij voorbaat uitsluit. Ook voor ons, die democraten zijn en willen blijven, is de vrijheid een probleem, dat ons grote waakzaamheid oplegt, niet in de laatste plaats bij het gebruik van onze taal. De waarschuwing van Watergate: ‘wat begon als laksheid en verachting en engst en euphemisme, eindigde in ernstige misdaad en wangedrag, daden waarvan de dimensies nog steeds niet zijn gemeten’Ga naar eind14) - die waarschuwing geldt allen die de taal hanteren, in het bijzonder hen die geroepen zijn te regeren en leiding te geven. Taal heeft de mens vrij gemaakt en de schepping in zijn handen gelegd; dat is een hoge maar ook angstwekkende verantwoordelijkheid die wij alléén kunnen dragen en waar maken, als wij ons de woorden van Pasternak ten voorbeeld blijven stellen: ‘Wat de mensen eeuwenlang boven het dier verheven heeft, is niet de knots, maar een innerlijke muziek, - de onweerstaanbare macht van de ongewapende waarheid, de aantrekkingskracht van haar voorbeeld’. |
|