Hoe kunnen grammaticale fouten ontstaan?
Een onlangs verschenen artikel over vormingsonderwijs voor werkende jongeren droeg tot titel: ‘Wacht de werkende jeugd betere tijden?’ Een fout, die te vergelijken is met de bekende vraag: ‘Hangen de Staalmeesters in het Rijksmuseum?’ Geheel gelijk staan de twee gevallen niet: het eerste geval is veel duidelijker een fout dan het tweede. Wij hebben hier kennelijk een soortgelijk vervaagd besef van wàt het onderwerp is van ‘wachten’ als in het in onze taal ingeburgerde ‘Ik werd opengedaan’. Als in plaats van ‘werkende jeugd’ werkende jongeren had gestaan, was de fout waarschijnlijk niet gemaakt; in ‘wachten de werkende jongeren betere tijden?’ is die vervaging, ofschoon onbewust misschien aanwezig, niet aantoonbaar. En stond betere tijden in't enkelvoud (‘Wacht de werkende jongeren een betere toekomst?’), dan zou waarschijnlijk niemand de fout maken. Wil men de werkende jeugd als onderwerp beschouwen, dan zou de titel moeten luiden: ‘Kan de werkende jeugd een betere toekomst verwachten?’
Ook de vragende vorm van de zin zal hier wel een rol spelen. De bevestigende vorm zou waarschijnlijk vanzelf goed gaan; ‘Betere tijden wachten de werkende jongeren’, of, nog beter in 't gehoor liggend: ‘Betere tijden wachten de werkende jeugd’. Goed schrijven berust nu eenmaal gedeeltelijk op gehoor, gedeeltelijk op denken.
L.B. Buisman de Savornin Lohman, Amersfoort