Baarlijk
Aanspreekbaar, waarover het op blz. 1 en 2 van deze jaargang even ging, blijkt in de geneeskundige praktijk ondubbelzinnig en gebruikelijk te zijn. Met de vraag: ‘Is meneer X aanspreekbaar?’, deelt de heer H.A.A.R. Knap mee, ‘bedoelt men of de patiënt reageert op het noemen van zijn naam, vragen beantwoordt, al is het maar door schudden of knikken van of met het hoofd.’ Volgens prof. dr. F.C. Maatje is in de neurologische en psychiatrische sfeer de eerste betekenis uit Koenen toepasselijk: ‘toegankelijk (voor een gesprek)’. ‘Als een patiënt niet aanspreekbaar is of zijn aanspreekbaarheid gering moet worden geacht,’ gaat dr. Maatje verder, ‘heeft dat uiteraard gevolgen voor zijn behandeling. Bepaalde therapieën, nl. die waarvoor overleg met hem moet voorafgegaan, kunnen dan niet worden toegepast.’ Men denke b.v. aan zwaar hersenletsel na een ongeval.
Blijkbaar hebben de eskulapen zich aan de normale, ‘passieve’ funktie van het achtervoegsel -baar gehouden: aanspreekbaar betekent bij hen: ‘met succes toegesproken kunnende worden.’ Ik moet bekennen dat de tweede betekenis die Koenen in zijn 27ste druk geeft en die ik bij een neerlandica aantrof, me nogal bevreemdt.
De dubbele, lijdend-bedrijvende funktie van achtervoegsels is evenwel een bekend verschijnsel. De laatste tijd kon men van tijd tot tijd het (ondubbelzinnige) woord gijzelaar verkeerd gebruikt zien; martelaar zou dezelfde moeilijkheid kunnen opleveren. In ons blad is meermalen aandacht gevraagd voor formaties als lachertje, weggevertje, afleggers. De redakteuren van het WNT (nota bene) noemen de samenstellingen en afleidingen, die na de behandeling van een woord worden opgesomd, opnoemers. De uitgang -er kan dus zowel het lijdend voorwerp als het onderwerp aangeven van de handeling, genoemd door het grondwoord. Die dubbelzinnigheid deelt, onder de adjektiefuitgangen, -baar met -lijk. In ouderwetse taal kan begeerlijk ook begerig betekenen en men zegt wel: ‘Wees nou niet zo onbegrijpelijk’ tegen iemand die niet begrijpen kan of wil.
Een nadenkertje: ‘Hij heeft een benijdbare vrouw.’ Op wie is men afgunstig, op hem of op haar? Neerlandici zullen hierbij denken aan het meningsverschil over de versregel uit Vondels troostgedicht aan professor Vossius: ‘Beny uw soon den hemel niet,’ maar dat is toch nog een andere kwestie.
C.A.Z.