Onze Taal. Jaargang 44
(1975)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1/2] | |
VruchtbaarMen kan op veel manieren woorden maken; één manier is, een voor- of achtervoegsel aan een bestaand woord te plakken. Zo kan men ontharen maken naar het voorbeeld van onthoofden (en andere werkwoorden van dat type) en Grieksloos in aansluiting bij stadhouderloos, redeloos enz. Het kan vóórkomen dat zo'n voor- of achtervoegsel, dat eeuwenlang zijn bruikbaarheid heeft bewezen, in onbruik raakt. Zo kunnen wij geen woorden meer vormen uit een werkwoordstam + -el: vermetel bestaat nog, ook on-nozel (nozen betekende ‘schaden’), maar vergetel rekt zijn leven niet meer, kriegel heeft zich voor ons taalbewustzijn losgemaakt van krijgen ‘strijd voeren’, wij denken bij kriegel eerder aan kriebelig ‘geprikkeld, zijn geduld verliezend’, en het aardige behagel ‘koket’ is al lang vergeten. De taalkundigen zeggen dan: het suffix -el is niet langer produktief. Het is onvruchtbaar geworden. Soms bloeit zulk een type van woordvorming, dat al lang bestaat, in korte tijd op zoals een nova aan de sterrenhemel. We beleven dat met het type waartoe verkrotting en vertrossing horen, afleidsels van zelfstandige naamwoorden, en vergrijzing en verzieking, die van adjektieven zijn afgeleid. Opmerkelijk is uit dit oogpunt ook het achtervoegsel -baar. De levensgeschiedenis van dit suffix, deze uitgang, staat in het WNT en in de Historische Grammatica van het Nederlands van Schönfeld. Het betekende oorspronkelijk ‘dragend’, zoals in vruchtbaar. Uit die betekenis ontwikkelden zich dan, - zo zeggen taalgeleerden dat graag, maar juist niet de hier bedoelden, - de variaties ‘meebrengend’ (b.v. in kostbaar, dienstbaar) en ‘bestand tegen’ (zoals in reisbaar, strijdbaar). Het is een heel romannetje, hoe dat -baar zich is gaan voegen achter stammen van overgankelijke werkwoorden: eetbaar, betaalbaar, kwetsbaar. leverbaar. Dit werd de gewone toepassing, zozeer dat dr. A. de Jager, ruim een eeuw geleden, schrijvende over de maaksels afgrijsbaar, afleidbaar (‘afleidend’), afschuwbaar, afzichtbaar, angstbaar, bedriegbaar (‘bedrieglijk’) enzovoort tot en met vrijmachtbaar, aangetroffen in de geschriften van zijn bewonderde dichter Willem Bilderdijk, de mening dorst uiten ‘dat Bilderdijk te dezen opzigte eene vrijheid gebruikte, die weinig navolging verdient.’ Toen later onzinkbaar, ontplofbaar, werkbaar in zwang kwamen, hebben taalvoogden dan ook wel eens een wenkbrauw gefronst.Ga naar voetnoot* In de laatste, zeg: twintig jaren heeft leefbaar een triomftocht ondernomen, dat in België nog steeds leefbaar is in de reeds 17de-eeuwse betekenis van ‘levenskrachtig’, maar te onzent een zeer ruim synoniem is van het (dan ook) verdwijnende bewoonbaar. In de discussie over de Oosterschelde heeft het malle doorlaatbaar in de betekenis van doorlatend of doordringbaar een herleving mogen genieten. Een merkwaardig geval is aanspreekbaar. Het WNT kent het niet, ook niet in zijn Supplement; Van Dale alleen in zijn Supplement, en wel in de betekenis ‘aangesproken kunnende worden’, dus heel regelmatig of orthodox. Het wordt gebruikt in een vraaggesprek in het Leidsch Dagblad van 7 augustus 1974, in verband met mensen die ‘geen medegevoel hebben, die emotioneel droogstaan’, die ‘niet te benaderen’ zijn: die heten daar ‘niet aanspreekbaar’. Maar een zeergeleerde neerlandica schrijft van een zeker dichter, dat hij in zijn leerdichten zijn opvattingen ‘in gemakkelijk aanspreekbare vorm’ heeft neergelegd. Bedoeld is blijkbaar(!) aansprekend, en we wanen ons in de sfeer van Bilderdijk; | |
[pagina 2]
| |
maar de genoemde bewonderaar De Jager heeft het daar niet aangetroffen. De 27ste druk van het Handwoordenboek dat nog altijd op naam van Koenen en Endepols staat, geeft zonder enige twijfel de beide hier bedoelde betekenissen: zowel ‘toegankelijk (voor een gesprek)’ als ‘gemakkelijk te begrijpen, eenvoudig’. Nu is het bijzondere tegenwoordig, dat het achtervoegsel -baar zich uitermate vruchtbaar betoont, maar juist voor woorden met de ‘passieve’ betekenis, de orthodoxe. Hier zijn voorbeelden. Alle uit kranten van 1973 en later. ‘Het fouten maken door artsen moet meer in de vorm van menselijk falen in de publiciteit komen en minder in de zin van verwijtbaarheid.’ |
|