de tamelijk klankwettige vervormingen klawier en klauwier. Gedurende enige eeuwen waren deze nevenvormen zelfs gebruikelijker dan het oorspronkelijke clavier. De bijvormen zijn echter later weer in onbruik geraakt. De schrijvers van het WNT veronderstellen, dat het ontstaan van genoemde nevenvormen begunstigd werd door de bijgedachte aan klauw. Wanneer precies de nevenvormen verdwenen is niet bekend, maar in de 18de eeuw was klauwier waarschijnlijk nog steeds heel gangbaar, of, indien niet, enigszins ouderwets. Daarnaast bestaat er een woord klauwier (= haakspijker) dat al eeuwen lang de nevenvorm klavier kent. Het is dit woord dat ook voorkomt in de uitdrukking blijf er met je klavieren af. Klauwier is dus geen vondst van Wolff en Deken. Zo het al iets humoristisch heeft, niet omdat het toen zo'n originele woordvorming was.
Maar laten we niet langer stil staan bij klauwier en een voorbeeld geven van een andere, nog oudere grap. In het volksboek van Ulenspieghel, geschreven omstreeks 1500, komen veel woordspelingen voor. Vaak neemt Tijl de mensen beet door een uitdrukking anders te interpreteren dan deze bedoeld is. Als eens iemand erg boos tegen Tijl zegt:
‘gaet wt minen ogen’
antwoordt de rakker:
‘waer ick u oogen so moste ic wt uwen nuesgaten cruypen als ghi u oghen toe dedet.’
Waarlijk geen grap waar wij erg om moeten lachen. Een flauwe, vergezochte grap?
We zijn geneigd hierop ja te zeggen. Maar, nogmaals, laten we voorzichtig zijn met oude grappen. Het zou wel eens kunnen zijn dat Tijls antwoord veel geestiger was dan wij nu denken. Zijn gezegde lijkt ver gezocht omdat wij tegenwoordig niet dan met enige moeite nog een letterlijke betekenis kunnen denken achter de woorden: ‘ga uit mijn ogen’. Maar is dat altijd zo geweest? Gaan we in het Middelnederlands Woordenboek en het WNT deze uitdrukking opzoeken, dan ontdekken we, dat ze vermoedelijk ontstaan is in de 16de eeuw. Dat het voor Tijl en zijn tijdgenoten een wel bekende, maar nog niet algemeen gebruikelijke uitdrukking was. Als dat juist is, zou het niet zo vreemd zijn dat een 16de-eeuwer veel gereder dan wij kon denken aan een letterlijke betekenis van deze toen nieuwe zegswijze. In dat geval was Tijls repliek veel snediger voor de lezers van toen dan ze het voor ons is. Voorlopig lijkt me deze conclusie bevredigender dan de gedachte dat de lezers van Tijl Uilenspiegel met veel zoutelozer humor genoegen namen dan wij. Oude grappen dient men behoedzaam te benaderen.
J.M. van der Horst, Wassenaar
Dr. F. van Rosevelt antwoordt met een citaat.
‘Het is een hachelijk pogen, om in een oude, ver van ons gelegen letterkunde aan te wijzen, waar de grens ligt tussen het ernstig en het-niet-ernstig bedoelde. Het is zelfs dikwijls nutteloos en verkeerd, om met een onbescheiden naarstigheid die bewuste onderscheiding in twee staten van uitdrukking, buiten den kring onzer eigen ideeën te willen toepassen.’ (I, p. 126). Het citaat is afkomstig uit het proefschrift van Dr. Johan Huizinga en werd onlangs aangehaald door E.H. Gombrich in zijn ‘Huizinga and “Homo ludens”,’ T.L.S., Oct. 4, 1974, p. 1084.