Middenklemtoon
Zonder op de interessante hypothese, die door C.A.Z. uiteengezet wordt in O.T., juni/juli 1973, pag. 35, nader te willen ingaan, mag ik mij naar aanleiding hiervan misschien toch de volgende opmerkingen veroorloven.
1) De drie ‘bijvoeglijke afleidingen’, die C.A.Z. noemt, staan m.i. niet op één lijn. Terwijl bij opstándig en aanvánkelijk de opschuiving van het accent veroorzaakt wordt door het suffix, hebben wij bij opwíndend te doen met de neiging om sommige (alle?) deelwoorden anders te beklemtonen, al naar gelang ze in de eigenlijke dan wel in de figuurlijke betekenis worden gebruikt. Zie het verschil tussen uítstekend en uitstékend, tussen íngewikkeld en ingewíkkeld, of (minder in het oog springend) tussen aánhoudend en aanhóudend. Dit alles is zeker niet nieuw. Ik vraag me maar af - ook al zou ik daarmee een open deur intrappen - of het niet mogelijk zou zijn de kwestie in een ruimer verband te plaatsen.
Er is bijvoorbeeld een opvallende gelijkenis tussen de beklemtoning van de deelwoorden en die van een bn als krampachtig. Tegenover ‘de stervende deed krámpachtige bewegingen’ (eigenlijke betekenis) staat: ‘hij deed krampáchtige pogingen om zijn positie te redden’ (figuurlijke betekenis).
Of zou krampachtig, wat dat betreft, soms een apart geval zijn? Immers, dat onderscheid geldt noch voor beestachtig (ook in figuurlijke betekenis op de wortel geaccentueerd: 't Was bééstachtig leuk) noch voor reusachtig (ook in de eigenlijke betekenis op het suffix geaccentueerd: een reusáchtige figuur).
De adjectieven op -achtig stellen ons overigens, t.o.v. de klemtoon, voor een moeilijk probleem. Hoe komt het dat, terwijl bij deze adjectieven de klemtoon in principe op het eerste element valt (schílderachtig, leúgenachtig, bláuwachtig), er op zijn minst drie zijn die van de regel afwijken, en wel deeláchtig, reusáchtig en waaráchtig?
2) Ik zou ook nog aandacht willen vestigen op twee merkwaardige verschijnselen:
a) Waarom ínvloedrijk, maar omvángrijk? Dit laatste zou men als een bevestiging van de theroie van C.A.Z. kunnen beschouwen, maar in het eerste geval laat ze ons in de steek. Zij er nog andere adjectieven, samengesteld uit-rijk en een 2-lettergrepig, op de eerste lettergreep beklemtoond substantief als invloed en omvang? Zo ja, waar valt dan de klemtoon?
b) Wie vrijwíllig strijdt, is een vrijwílliger: niets om van op te kijken. Maar wie zich misdádig gedraagt, is een mísdadiger. Zou de verklaring niet te zoeken zijn in het feit dat misdaad als z.n. bestaat, *vrijwil echter niet?
P. Brachin, Parijs