Onze Taal. Jaargang 43
(1974)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Nog eens de Spaanse koopman en de Franse handelsreizigerIn het nummer november/december 1972, pag. 55, maakte ik de lezers van Onze Taal attent op de volgende zin uit Jan Greshoffs Latijnsche Lente: ‘Hij ontmoet in een grote Spaanse stad een Franse handelsreiziger en een Spaans koopman die zich een hartelijk vriend van Frankrijk noemt’. Mijn vraag aan de lezers was: ‘Waarom heeft de Fransman hier recht op een e, de Spanjaard echter niet?’. Tevens deelde ik de antwoorden mee die ik al van enkele Nederlandse vrienden had ontvangen. Ik geef hier nog eens - in ietwat beknopte vorm - het resultaat weer van die mini-enquête, want anders zouden de reacties van mijn correspondenten wel een beetje in het luchtledige hangen. | |
De e geeft meer nadrukIemand had op het verschil gewezen tussen ‘Hij is een Nederlandse makelaar’ en ‘Ik heb een Nederlands makelaar gesproken’. Zou dit niet inhouden, dat in het eerste geval de nadruk op het adjectief ligt, in het tweede daarentegen op het substantief? Nog duidelijker is de tegenstelling tussen ‘Ze heeft een Frans(e) echtgenoot’ en ‘Voor dat meisje komt een Franse echtgenoot niet in aanmerking’. Het duidelijkst komt ze echter naar voren als men ‘Picasso is een Spaans schilder’ stelt tegenover ‘Picasso is een Spaanse, geen Franse schilder’. Conclusie: de e is onmiskenbaar, of zo goed als onmisbaar, wanneer het adjectief centraal staat. Doch geldt dit criterium zonder meer ook voor het bn. dat op een met-man samengesteld zn. slaat? Waarom een Spaans edelman, een Frans edelman, een Duits(e) edelman, maar: een Ierse edelman, een Turkse edelman? Zeer waarschijnlijk omdat de Nederlanders in de loop der eeuwen nogal eens met edellieden uit Spanje, uit Frankrijk, ook uit Duitsland te doen hebben gehad, zodat substantief en adjectief tot een vaste combinatie zijn samengegroeid, terwijl Ierse en Turkse edellieden, ook al gesteld dat die ooit bestaan hebben, in Nederlandse ogen om zo te zeggen wonderdieren zijn gebleven. Dus steeds weer hetzelfde: op de nadruk komt het aan. Niet in strijd met deze verklaring was de tussenkomst van de vrouw des huizes die een relatie wilde zien tussen de nationaliteit van de betrokkenen en het land waar ze elkaar ontmoeten. Laten we eens het toneel naar Frankrijk verplaatsen. Zou de passage dan niet moeten luiden: ‘Hij ontmoet in een grote Franse stad een Frans handelsreiziger en een Spaanse koopman?’ Vindt de kennismaking in Italië plaats, dan: ‘Hij ontmoet in een grote Italiaanse plaats een Franse handelsreiziger en een Spaanse koopman’? Van heel andere aard was het standpunt van prof. van Haeringen toen ik hem kort daarna de tekst van Greshoff voorlegde en abrupt naar zijn reactie vroeg. Die was dat het hier misschien ook wel een kwestie van sociale status kon zijn, aangezien de koopman op de maatschappelijke ladder nu eenmaal hoger staat dan de handelsreiziger. | |
M, R, P en SNu zijn er onder de lezers van Onze Taal vier personen geweest die het de moeite waard hebben geacht om het probleempje waarvoor Greshoff ons - zeker ongewild - geplaatst heeft, wat nader te bekijken. Het zijn drie emeriti: prof. L.C. Michels (Nijmegen), prof. L.J. Rogier (eveneens Nijmegen) die er eerst op wijst dat hij, alvorens zich in de geschiedenis te specialiseren, Nederlands heeft gedoceerd, prof. Pauwels (Leuven), en de heer J. van der Stap, assistant-associé aan de universiteit van Nanterre. Ik zal hen in het volgende respectievelijk aanduiden met de letters M.R, P en S. | |
Steekt er iets achter?‘Greshoff - of een ander(e!) auteur - had even goed kunnen schrijven: “Hij ontmoet een Frans handelsreiziger en een Spaans(e) koopman”, en niemand zou het verschil gemerkt hebben. Waarom zich daar druk over maken? Of meent u werkelijk dat daar iets achter steekt?’ aldus P. Hier gaat het juist om, anders zou ik de lezers van Onze Taal niet hebben lastiggevallen. M maakt meer zaak van deze question préalable. Hij herinnert er ons zelfs aan dat, niemand minder dan Hooft daar ook al moeite mee had, zoals nu pas weer te lezen is bij Zwaan in zijn uitgave van Huygens' Dagh-Werck, p. 61. Twee van mijn correspondenten geven hun mening te kennen over de hypotheses die onderscheidenlijk door de dame en prof. van Haeringen spontaan waren voorgesteld. Noch de ene noch de andere vindt genade in hun | |
[pagina 23]
| |
oog. R acht die allebei ‘gezocht’, en P schrijft met een wel typisch Vlaamse kordaatheid: ‘Wat die “vrouw des huizes” vertelt vind ik daverende nonsens en wat mijn goede vriend Van Haeringen veronderstelt noem ik een wild fantasietje’. Daarentegen voelt S wel iets voor de hypothese van de Utrechtse oud-hoogleraar, en betreurt het dat deze ze niet heeft uitgediept. | |
Vaste verbindingenMet mijn conclusie: ‘Op de nadruk komt het aan’ gaat P in principe akkoord: ‘Als in een bepaalde verbinding de vormen met en zonder e beide mogelijk zijn en het adjectief krijgt een biezondere klemtoon, dan heeft de vorm met e meestal de voorkeur, dat is een feit’. Daarmee zal wel iedereen instemmen. Er zijn echter gevallen waarin het adjectief onverbogen - onverlengd, zei Den Hertog - blijft, niet omdat de klemtoon er niet op valt, maar omdat het verband tussen bn. en zn. zeer sterk is. Ook dit is allang door de grammatici opgemerkt. Doch er is verband en verband. Soms hebben wij te doen met een historisch gegroeide of, meer in het algemeen, met een door de gewoonte tot stand gekomen vaste combinatie. Op deze manier had ik geprobeerd het verschil te verklaren tussen een Spaans of een Frans edelman aan de ene, een Ierse of een Turkse edelman aan de andere kant. Al is dit verschil voor P allesbehalve evident, toch trekt hij het idee, dat ik daarmee had willen toelichten, niet in twijfel: ‘Aan de uitslag van de mini-enquête, waarin ook Ieren en Turken worden betrokken, hecht ik niet te veel waarde, want een Iers (of Turks) edelman is even goed mogelijk als een Frans(e) of Spaans(e) dito. Ik schrijf nu de e tussen haakjes, omdat vóór het substantief dito die e wel bijna altijd zal verschijnen! Wat niet belet dat de verklaring die in uw artikel volgt, wel hout snijdt. Hoe frekwenter een verbinding voorkomt, hoe meer kans erop bestaat dat de e-loze vorm van het adjectief (de vroegere “sterke”, de niet-gewone vorm) verschijnt, want die hoort ten slotte thuis in “vaste” verbindingen’. Meestal evenwel horen substantief en adjectief in zoverre bij elkaar dat het laatste de wijze aanduidt waarop de activiteit, die het substantief om zo te zeggen bevat, uitgeoefend wordt: een groot dichter is iemand die ‘groot’ dicht, een geniaal acteur iemand die geniaal weet te spelen, etc. In het begin van mijn artikel had ik zelf het overbekende onderscheid aangehaald tussen ‘een bekwaam dokter’ en ‘een vriendelijke dokter’ of, nogal subtieler, tussen ‘een slim advocaat’ en ‘een slimme advocaat’. Opzettelijk, om de zaak niet nog ingewikkelder te maken, had ik het geval van het vrouwelijke woord buiten beschouwing gelaten. Doch M gaat daar juist op in, en snijdt hierdoor een belangwekkend aspekt van de kwestie aan: ‘Illustratief’, zo schrijft hij, ‘is daarvoor de genus-factor: men leest b.v. ook “een groot dichteres”, maar of iemand ook zou schrijven “een beroemd actrice”, dat kan ik mij niet goed voorstellen. Wel weer, al zou ik het zelf niet doen: een groot actrice (nl als actrice groot). Over “een bekwaam gitariste” zou ik niet meer fronsen’. Uit de termen die M hier bezigt blijkt duidelijk, dat het gebruik van de onverbogen vorm van het vrouwelijk bijv. naamwoord volgens hem veld aan het winnen is en dat de leeftijd van de spreker - of schrijver - bij dit proces een zekere rol speelt.Ga naar voetnoot(1) | |
Een Duits wijsgeer hoeft geen Duitser te zijnLaten wij tot het mannelijk terugkeren. S maakt heel scherp onderscheid tussen een Duits wijsgeer en een Duitse wijsgeer. Deze ‘is een filosoof van Duitse nationaliteit, een Duits wijsgeer daartegenover een typisch vertegenwoordiger van de Duitse filosofie, ook al zou hij toevallig een Pool of een Hollander zijn!’ Wie zegt. ‘Picasso is een Spaans schilder’ veronderstelt impliciet het bestaan van een Spaanse school, die aanzienlijk verschilt van b.v. de Vlaamse schilderkunst, en waartoe Picasso vanzelfsprekend behoort. Een bewijs a contrario vindt S in het feit dat, wanneer geen intieme relatie tussen de persoon en de bezigheid is, de verbogen vorm gebruikt moet worden: ‘een Frans wiskundige’ voelt hij als abnormaal. In het geval van een uit Frankrijk afkomstige handelsreiziger zou de onverbogen vorm alleen gerechtvaardigd zijn als diens houding tegenover de klanten wezenlijk anders was dan die van zijn buitenlandse collega's.
Ziedaar een perfect sluitende theorie, die trouwens in overeenstemming zal zijn met het taalgevoel van elke Nederlandstalige, al merkt S zelf op, dat de nieuwe Winkler Prins stelselmatig de ‘onverlengde’ vorm bezigt, ook voor vrouwelijke substantieven (‘een Zweeds schrijster’), en daarvan slechts afwijkt in uiterst zeldzame, onbegrijpelijke gevallen als ‘een Zuid-Nederlandse schilder’. Bovendien geeft S toe dat de kwestie van de edellieden hem enigszins in verlegenheid brengt. Ook hij zegt liever ‘een Ierse edelman’, maar ‘een Frans edelman’. De e-uitgang in het eerste geval zou de objectiviteit uitdrukken, het blote feit van de nationaliteit zonder enige waarde-oordeel erbij. Immers, de Nederlander kent de Ieren niet, of heel weinig. ‘Daartegenover zou “een Frans edelman” veel méér kunnen betekenen: al wat men onder nobel verstaat, enz., terwijl “een Franse edelman” eventueel ongunstig zou kunnen zijn; het zou dan betekenen dat de betrokkene weliswaar tot de Franse adel behoort, doch dat hij voor de rest niets bezit van wat in onze ogen de Franse adel kenmerkt’. Ik vraag me maar af of S zich hier niet te ver heeft laten meeslepen door wat hij zelf noemt de ‘taalkundige subtiliteit’. | |
Terug naar het uitgangspuntSumma summarum, en zijn verscheidene factoren, die men grosso modo onder de rubrieken nadruk en verband zou kunnen rangschikken. Ze spelen vaak door elkaar. Vandaar dat ik ze in mijn eerste artikel wellicht niet genoeg uit elkaar had gehouden. Hoe dan ook, we zijn er nog steeds niet. Want al de hierboven aangehaalde beschouwingen, hoe interessant ze ook mogen zijn, verklaren tenslotte niet waarom Greshoff in die bepaalde context de Franse handelsreiziger en de Spaanse koopman niet op eenzelfde manier heeft behandeld. Zo worden wij na een lange, aan aantrekkelijke vergezichten rijke omweg teruggebracht naar ons uitgangspunt. | |
[pagina 24]
| |
Een kwestie van horenZullen wij dus bij de pakken moeten gaan neerzitten? Neen, want de verkenningstocht kan nog in een heel andere richting worden ondernomen. Wie met begrippen als ‘verband’ of ‘klemtoon’ opereert, heeft alleen oog voor de inhoud: hij probeert de bedoeling te achterhalen, de zin vast te stellen. Er komen echter nog andere factoren bij, die van zuiver formele aard zijn, en waarvan de belangrijkheid volgens M en R niet te verwaarlozen is. Misschien zijn ze in het onderhavige geval zelfs doorslaggevend. ‘Wellicht’, schrijft M, ‘geldt voor “een Franse handelsreiziger” de analogische trekkracht van het voorafgaande “een grote Spaanse stad”, en voor “een Spaanse koopman” de zin voor afwisseling, dus toch eufonie?’ Zijnerzijds brengt R het ‘zinsritme’ in het geding. Hoe komt het dat ‘Willem, Koning der Nederlanden’ beter loopt dan ‘Juliana, Koningin der Nederlanden’? ‘Het is een kwestie van horen. Indien alle mensen al wat zij schreven te voren hardop gelezen hadden, zouden wij nuanceringen als die van Greshoff herhaaldelijk kunnen signaleren’. Het zou natuurlijk een boeiende taak zijn om de wetten, waaraan die uiterst fijne fonetische schakeringen onderworpen zijn, te bestuderen. Doch zo iets is slechts voor Nederlandstaligen weggelegd. Meer nog dan elders past de buitenlander op dit terrein bescheidenheid. Wel mag hij de vraag stellen of men ook niet in deze richting de verklaring zou moeten zoeken van dat (op het eerste gezicht inderdaad onbegrijpelijke) onderscheid tussen ‘een Zweeds schrijfster’ en ‘een Zuid-Nederlandse schilder’.
P. Brachin, ParijsGa naar eindnoot+ |
|