nisgebied of een deel ervan eigen. Uit dat eigen maken blijkt dat dat gebied de student aanvankelijk vreemd was: een vreemde taal, de geschiedenis van een land, de bodemgesteldheid van een streek, de wet van Archimedes, de werking van de parlementaire democratie enz.
Wie bezig is met moedertaalonderwijs, ontwikkelt iets dat in beginsel in die leerlingen aanwezig is: het taalvermogen. Men is bezig met datgene wat nodig is om zich iets anders eigen te maken. Leerlingen maken zich nl. nieuwe ervarings- en kennisgebieden eigen d.m.v. de taal. Onlangs is in de Aula-serie de vertaling verschenen van een boek van James Britton, Language and Learning, onder de titel De taal en het leren. Britton gaat ervan uit dat de taal het belangrijkste middel is waarmee we onze voorstellingen van de werkelijkheid organiseren. Hij citeert de linguist Sapir als hij stelt dat ‘over het algemeen gezegd wordt dat de primaire functie van de taal communicatie is’. De primaire taak van de taal is echter een andere, nl. het symboliseren van de werkelijkheid. We symboliseren de werkelijkheid om deze te kunnen hanteren.
Door de samenhang van taal en leren zijn alle leraren voor alle vakken (behalve die in de vreemde talen) gezamenlijk verantwoordelijk voor het taalgebruik van de leerlingen in de klas. Betekent dit nu dat we het moedertaalonderwijs maar moeten afschaffen en overlaten aan leraren die de kinderen iets van een vak moeten brengen? Dat zo een verarming zijn. Britton wijst op twee soorten gedrag met betrekking tot het taalgebruik: als deelnemers en als toeschouwers. Als deelnemers gebruiken we de taal in de interactie tussen mensen en dingen en houden we de wereld draaiende. Als toeschouwers gebruiken we de taal om ons te bezinnen op wat er met ons en anderen gebeurt of zou kunnen gebeuren. Waarschijnlijk zal binnen andere vakken het accent liggen op informatieve en imperatieve vormen van taalgebruik, op de deelnemersrol, binnen het moedertaalonderwijs op de toeschouwersrol.
Binnen het moedertaalonderwijs komt expliciet aan de orde wat binnen andere ‘vakken’ impliciet blijft: spreken, luisteren, schrijven en lezen. Spreken en luisteren zijn middelen om de eigen voorstellingen van de werkelijkheid te toetsen aan die van anderen en dragen bij tot het operationeel maken van de eigen voorstellingen. Gaan we schrijven, dan zal dat o.m. tot doel hebben een scherper omlijnde vorm aan onze ervaringen te geven. Rijke ervaringsbronnen zijn boeken, films, t.v.-programma's, die in de lessen Nederlands aan bod komen.
Ik ben me ervan bewust met wat bedoeld is als een verduidelijking van mijn uitspraak dat Nederlands geen vak is een heleboel nieuwe vragen te hebben opgeworpen. Ik wil er echter twee dingen uit halen:
1. Moedertaalonderwijs is geen zaak van de leraar Nederlands alleen, maar alle leraren zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de taalontwikkeling van hun leerlingen.
2. Moedertaalonderwijs kan een belangrijke bijdrage leveren aan de persoonlijkheidsontwikkeling. Het kan de leerlingen helpen greep te krijgen op de hen omringende realiteit.
Moedertaalonderwijs is echter niet alleen een niet-vak. Zodra het nl. aard en functie van de taal zelf aan de orde stelt, is het wel een vak. In hoeverre ‘taalbeschouwing’ deel kan uitmaken van het leerstofpakket van 12-tot 16-jarigen, is een probleem dat volop in discussie is. In de ontwikkeling van het moedertaalonderwijs sinds de zestiger jaren is er echter een duidelijke tendens om taalbeschouwing maar achterwege te laten om des te meer tijd vrij te krijgen voor de ontwikkeling van de taalvaardigheid. Ik ga hier nu maar niet verder op in, er zou een apart congres aan gewijd kunnen worden.