Onze Taal. Jaargang 42
(1973)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Zo is ‘deodorant’ een van de indertijd gelanceerde woorden waar de cosmetische industrie wèg van is. Nu is op het aan Frans ontleende voorvoegsel ‘de-’ weinig aan te merken, al treffen we in het Nederlands het voorvoegsel ‘ont-’ met dezelfde betekenis vaker aan. Soms hebben we voor een zelfde begrip zowel een woord met het ene als met het andere voorvoegsel. Aldus bezigt men naast elkaar derailleren en ontsporen, decompositie en ontbinding, devaluatie en ontwaarding, decharge en ontheffing, dementeren en ontkennen, dejeuneren en ontbijten. (De oorsprong en de betekenisschakeringen van ‘ont’ laten we hier maar buiten beschouwing). De eerstgenoemde woorden klinken ongetwijfeld ‘duurder’, hebben meer cachet en getuigen van een grotere eruditie. Dit verklaart het enthousiasme voor een vondst als ‘deodorant’. Het woord klinkt alleszins aanvaardbaar en doet het beslist veel beter dan ‘stankverdrijver’ of iets dergelijks. Toch is men er met ‘deodorant’ ingestonken. In tegenstelling tot het Franse ‘odeur’ en het Engelse ‘odor’, die op alle luchtjes van toepassing zijn, heeft in het Nederlands ‘odeur’ uitsluitend betrekking op welriekende geuren. Riekt iets kwalijk, dan spreken we niet van een odeur, maar hooguit van een onaangename geur, reuk, luchtje, dan wel van een stank. Een deodorant is gepromoveerd tot een middel tegen welriekende geuren, dat trouwens ook wel in de Brabantse varkensmesterijen wordt toegepast. Een klant kan nu zonder blikken of blozen, zelfs met gepaste trots, bij de drogist binnenstappen om een deodorant te kopen. De klant geeft hiermee immers alleen maar te kennen, een welriekende geur te willen camoufleren en met de tijd mee te gaan. Het ploeteren met water en zeep is al even ouderwets als het gebruik van een wastobbe en -bord!
De reclamewereld heeft dit fijntjes aangevoeld, lering trekkende uit het fiasco dat jaren geleden werd geboekt met een grote campagne voor een merk zeep waarvan werd gezegd dat het probaat hielp tegen B.O. (onaangename lichaamsgeur). De potentiële, niet okselfrisse klant schroomde naar dit merk te vragen, waarmee men zou erkennen met een onaangename lichaamsgeur behept te zijn. Dat was indertijd des te pijnlijker, omdat toen nog geen onpersoonlijke supermarts bestonden en het gebruikelijk was dat men de toiletbenodigdheden bij de drogist in de straat kocht. Aan ‘deodorant’ zit ook taalkundig een luchtje. Men heeft het woord klakkeloos en letterlijk uit het Engels overgenomen en daarbij uit het oog verloren dat in het Nederlands, evenals in het Frans, een s moet worden tussengevoegd als men het voorvoegsel ‘pre-’ koppelt aan een woord: desavoueren, desorganisatie, desoriëntatie, desinfecteren, desillusie. Door het weglaten van die s wordt ‘deodorant’ een samenstelling van ‘deo’ (god) en ‘dorant’ (vergullend), wat associaties oproept met het gouden kalf, hetgeen zeker niet de in de bedoeling kan hebben gelegen.
H.E. Kater |
|