Het Wassenaarse slag
Slag heeft volgens het W.N.T. 70 hoofdbetekenissen. Ze lopen nogal uiteen. ‘Klap’ ‘Het aanlooden van den bodem op een zekere diepte, als teeken dat men een bank of kust nadert.’ ‘Keer dat vijandelijke strijdmachten van zekere beteekenis elkaar bekampen.’ ‘Grappige of rake zet, kwinkslag.’ ‘Afstand tusschen schouders en heupen van een dier, inzonderheid van een stuk vee.’ ‘Vier in bepaalden stand ten opzichte van elkaar uitgeplante meekrapplanten.’ ‘Wagenspoor’, ‘Lijzijde van een schip.’ ‘Aard, soort,’ Enzovoort. (Dat rijmt, wat enzovoorts niet zou doen, behalve bij sommige spugerige sprekers en bij die aanstellerige meisjes die mekaar ‘meids’ en ‘kinds’ noemen.)
‘Wagenspoor’ is nr. 62. Het wordt verdeeld volgens enige schakeringen van gebruik. De geleerde dichter Jacob Westerbaen, schoonzoon van Oldenbarnevelt en stichter van het buitengoed Ockenburg bij Loosduinen, leert ons dat wie daar jagen wil, ‘'smergens de weegen en de slaegen’ moet ‘afspooren’, en in zijn berijming van de 25ste psalm heet het: ‘Voer my door dyns waerheyts slagh’ (het zinsverband vermeldt wegen en paden). Betekende slag ‘Vroeger in Twente: veel bereden weg met diep spoor’, het beduidt ‘Thans in Holland bepaaldelijk: niet verharde weg door de duinen’. In België kan een slag dan nog een ‘weg- of wagenspoor door de velden, landweg’ zijn.
Alleen uit de Vlaamse voorbeelden in het Woordenboek blijkt, dat op nr. 62 van toepassing is, hetgeen aan het begin van het artikel Slag staat: ‘m., in sommige bet. ook onz.’ De grote Van Dale is hier duidelijker. Hij verdeelt het artikel Slag in tweeën: I ‘m.’ (dus: de slag), II ‘o.’ (dus: het slag). Onder II vindt men betekenisnuances zoals ‘baan die een steenhouwer langs een ruw blok begint te houwen’, ‘neerslaande klep of deur in een vogelverblijf of vogelknip’, ook de bovengenoemde ‘niet verharde weg door de duinen’, met als voorbeeld: het Wassenaarse slag.
Dit is een welgekozen voorbeeld. Nu zo talloze niet-Hagenaars de bekoringen van het strand tussen Katwijk en Scheveningen hebben ontdekt, hoort men veelal spreken van ‘de Wassenaarse Slag’. Een ‘echte’ Hagenaar is vertrouwd met het Frankenslag, het Kolenwagenslag, en niet minder met het Wassenaarse Slag. (Kortweg heet dit laatste, heette, het vroeger onder degenen die er gingen zwemmen, ‘het Slag’.)
Men zou dit lidwoordgebruik een sjibbolet kunnen noemen. ‘De Wassenaarse Slag’ is voor die ‘echte’ Hagenaar een solecisme van dezelfde graad als de beklemtoning ‘Vóórhout’ inplaats van ‘Voorhóút’. De even echte Amsterdammer, die een van zijn geliefde grachten ‘het Singel’ noemt, zal zich in de gevoelens van zijn mede-randstedeling kunnen verplaatsen.
(Dat v. Dale in de onzijdige rubriek II enkele voorbeelden van niet-onzijdig gebruik van slag opneemt, kan in dit Haags-Wassenaarse verband terbij gelaten worden.)
C.A.Z.