namen: doorroker (pijp op de kop waarvan na langdurig gebruik een figuur verschijnt), uitsmijter (ditmaal de nationale eierschotel). Diepvriezer zullen we wel uit het Amerikaans overgenomen hebben.
Werkwoorden
1. We kennen werkwoorden samengesteld met een bijwoord als eerste deel: inkomen, bijschaven, overkoken. De samenst.afl. maakt het mogelijk daarnaast werkwoorden te vormen die als tweede lid een substantief hebben: inkwartieren, indijken, overnachten, opvrolijken. Önverbrekelijk zijn de delen aan elkaar verbonden: noch inkwartier noch kwartieren (als w.w.) is mogelijk.
2. Er zijn heel wat werkwoorden bestaande uit de naam van een lichaamsdeel gevolgd door een bewegingswerkwoord: beenheffen, armzwaaien, heupwiegen, hoofdknikken, enz. De samenst.afl. zorgde voor verrassende omkeringen: plukharen, trekkebekken, knipogen, schuddebollen, likkebaarden, suizebollen, daesbollen (al in het Middelnederlands).
Bestond er al een ‘normale’ vorming, dan had de samenst.afl. geen kans: het door Frans Netscher gesmede woord wiegheupen vond geen ingang in het A.B.N., waarschijnlijk door het bestaan van heupwiegen.
Bijv. naamwoorden/bijwoorden
Tot deze groep behoren veel woorden. Ze laten zich splitsen in een deel dat betrekking heeft op de zintuiglijk waarneembare wereld eenzijdig, rechthoekig, veelkleurig, veelvormig.
Een tweede - en naar ik meen veel grotere - groep noemt menselijke eigenschappen. Neutrale zijn daaronder in verhouding maar zeer weinig: ik heb alleen roodwangig en zwartharig gevonden. Groter is de groep die een positieve beoordeling geeft: leergierig, volmondig, warmbloedig, schroomvallig, breedvoerig, onstuimig, vrijgevig, lankmoedig, blijmoedig, lofwaardig. In verhouding de grootste groep is echter die waarin een negatieve beoordeling wordt uitgesproken: eenkennig, voortvluchtig, zwartgallig, kortzichtig, heethoofdig, laaghartig, boosaardig, nieuwsgierig, kleinzerig, hardhorig, breedsprakig, hardlijvig, hardleers, loslippig, uithuizig, hardnekkig, stijfkoppig.
Ik geloof niet dat het uitspreken van een negatief oordeel over onze medemens een blijk van speelsheid is, maar het is wel de samenst.afl. die tot het formuleren van dit oordeel ruime gelegenheid biedt. Overzie ik het gehele werkterrein van de samenst.afl. dan kom ik tot deze conclusie: mocht het Nederlands in speelsheid tekortschieten, dan kan dat niet aan de samenst.afl. geweten worden: zij heeft ruimschoots haar aandeel in de speelsheid geleverd.
D. de Vries, Wageningen