De Spaanse koopman en de Franse handelsreiziger.
De kwestie waarom het bn., als het op een mannelijk zn. slaat en door een onbepaald lidwoord wordt voorafgegaan, nu eens onverbogen blijft dan weer de e-uitgang krijgt, heeft al heel wat inkt doen vloeien. Gevallen als ‘een groot man/een grote man’, ‘een bekwaam dokter/een vriendelijke dokter’ of - ietwat subtieler - ‘een slim advocaat/een slimme advocaat’ zijn overbekend. Doch daarmee zijn wij er nog lang niet.
In Jan Greshoffs Latijnsche Lente, 1919, blz. 200, komt de volgende passage voor (ik moderniseer de spelling):
‘Hij ontmoet in een grote Spaanse stad een Franse handelsreiziger en een Spaans koopman die zich een hartelijk vriend van Frankrijk noemt’.
Waarom heeft de Fransman hier recht op een e, de Spanjaard echter niet?
Ik was onlangs in de gelegenheid om deze passage aan een groep Nederlandse vrienden voor te leggen. Er ontstond een levendige gedachtenwisseling, waarbij geleidelijk verschillende theorieën te voorschijn kwamen.
De vrouw des huizes was van mening dat hoofdzakelijk de nationaliteit van de betrokkenen in het spel is, en wel in verband met het land waar ze elkaar ontmoeten. Want, zo zei zij, laten we eens het toneel naar Frankrijk verplaatsen. Zou de passage dan niet moeten luiden: ‘Hij ontmoet in een grote Franse stad een Frans handelsreiziger en een Spaanse koopman’? Vindt de kennismaking in Italië plaats, dan: ‘Hij ontmoet in een grote Italiaanse stad een Franse handelsreiziger en een Spaanse koopman’?
Deze theorie werd door de enen onmiddellijk beaamd, door de anderen op z'n minst vernuftig geacht. Iemand wees toen op het verschil tussen ‘Hij is een Nederlandse makelaar’ en ‘Ik heb een Nederlands makelaar gesproken’. Zou het er niet om gaan dat in het eerste geval de nadruk op het adjectief ligt, in het tweede daarentegen op het substantief? Dit blijkt nog duidelijker uit de volgende tegenstelling: ‘Ze heeft een Frans(e) echtgenoot’, en ‘Voor dat meisje komt een Franse echtgenoot niet in aanmerking’. Bij de gehuwde dame is de nationaliteit van de man een feit, waarin men toch moet berusten, terwijl bij het meisje de zaak nog helemaal niet beklonken is, zodat er wél bezwaar kan worden gemaakt tegen de vreemdeling als zodanig. Het duidelijkst komt dit echter naar voren als men ‘Picasso is een Spaans schilder’ stelt tegenover ‘Picasso is een Spaanse, geen Franse schilder’.
De eerste en de tweede theorie komen in de grond op hetzelfde neer. De e is onmisbaar, of zo goed als onmisbaar, wanneer het adjectief centraal staat.
Dit is allemaal goed en wel, zo kwam iemand er tussenbeide, maar hoe verklaren jullie dan dat een edelman uit Spanje een Spaans edelman heet, terwijl een hoge piet uit Turkije geen Turks, doch een Turkse edelman is? Hierop beijverde zich iedereen om soortgelijke voorbeelden te vinden, waarbij men, om elke invloed van de eufonie uit te schakelen, alléén adjectieven koos die uit één lettergreep bestaan en op s eindigen. Ziehier de uitslag van de mini-enquête:
een Spaans edelman, een Frans edelman, een Duits(e) edelman, maar: een Ierse edelman, een Turkse edelman.
Waarom? Zeer waarschijnlijk omdat de Nederlanders in de loop der eeuwen nogal eens met edellieden uit Spanje, uit Frankrijk, ook uit Duitsland te doen hebben gehad, zodat substantief en adjectief tot een vaste combinatie zijn saamgegroeid, terwijl Ierse en Turkse edellieden, ook al gesteld dat die ooit hebben bestaan, in Nederlandse ogen om zo te zeggen wonderdieren zijn gebleven.
Dus steeds weer hetzelfde: op de nadruk komt het aan.
Ja, maar..... Enkele dagen later was ik op bezoek bij Prof. C.B. van Haeringen. Ik liet hem de tekst van Greshoff zien en vroeg abrupt naar zijn reactie. En die was dat het hier ook wel een kwestie van sociale status kan zijn. Op de maatschappelijke ladder staat een koopman (die onder omstandigheden zelfs een patriciër kan zijn) nu eenmaal hoger dan een handelsreiziger, van wie het beroep, hoe nuttig ook, op bescheiden schaal wordt uitgeoefend. Misschien zou men, aldus Prof. van Haeringen, in deze richting de oplossing kunnen zoeken van het probleempje waarvoor Greshoff - zeker ongewild - de lezer heeft geplaatst.
Deze opmerking pretendeert niet anders dan een onmiddellijke indruk weer te geven. Doch aangezien ze van zo'n deskundige zijde komt is ze wel alle aandacht waard.
De discussie blijft open.
P. Brachin, Parijs.