Het meelijdend voorwerp
De verbijsterende snelheid waarmee de boeken van onze Nobelprijskandidaat Vestdijk al tientallen jaren op mekaar volgen, ontneemt de auteur misschien wel eens de gelegenheid om de laatste hand aan zijn werk te leggen. De lezer van de onderhoudende en om de historische achtergrondkennis bewonderenswaardige roman ‘De Leeuw en zijn Huid’ komt b.v. in moeilijkheden bij de zin: ‘Aldus de pin op de neus gezet, was Bertuccio wel gedwongen de noodoplossing te voorschijn te halen’ (blz. 287 van de tweede druk).
Bedoelt de auteur de eerste zeven woorden als een zgn. absolute konstruktie? Dat Frans-aandoende verschijnsel bezigt hij nl. op blz. 56: ‘De Grieken werkeloos toeziend, - goedaardige, maar vrij willoze figuren als zij waren, - werden de honden op de Leeuw afgehitst’. Dan zou onze passage betekenen: ‘Nadat aldus de pin op de neus gezet was’. Maar dat vráágt om aanvulling met ‘hem’: wij moeten hier de eigenaar van de neus bij betrekken. Een dergelijk verband wordt wél uitgedrukt als men zegt: ‘Aldus op rantsoen gesteld, was hij gedwongen enz.’
Is het mogelijk dat onze Vestdijk de konstruktie ‘iemand de pin op de neus zetten’ en ‘iemand op rantsoen zetten’ over een kam geschoren heeft, en dus zo iets heeft geschreven als: ‘Zo'n uitbrander toegediend, hield hij verder zijn mond maar’? Dus dat voor hem lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp verregaand door mekaar zijn gelopen?
Dat hij tot deze verwarring bij machte is, bewijst de zin op blz. 133: ‘Ugolino en zij werd (je zou nog eerder verwachten: werden) verboden bij de Querini's nog een voet in huis te zetten’. Of nog mooier: ‘Het kan niet worden ontkend, dat Bertuccio ieder ogenblik verwachtte de hersens te zullen worden ingeslagen’ (blz. 261). De duizendkunstenaar van onze letterkunde kan klaarblijkelijk het meewerkend voorwerp van een bedrijvende zin transponeren tot onderwerp van een lijdende, ongeveer als een kind dat zegt: ‘Arme pappa is twee vingers van zijn rechterhand afgezet’. (En zoals algemeen Nederlands is geworden in: ‘Hij mankeert niks’.)
Immers, - even een uitweiding, waarvoor men niet zo heel erg geleerd hoeft te zijn, - het stuk ‘de hersens te zullen worden ingeslagen’ kan niet de bekende Latijnse ‘accusativus cum infinitivo’ zijn. Behalve in het unicum ‘elk denkt zijn uil een valk te zijn’ is iets dergelijks alleen maar mogelijk als het woord dat op de plaats van ‘hersens’ staat, gedacht kan worden als lijdend voorwerp bij zien, horen of voelen of bij het werkwoord dat daarop volgt: ‘hij verwachtte, de hersens te zullen zien blootkomen’ (of: ‘de ruiten te zullen zien inslaan’). Staat er een lijdende vorm aan het slot (‘te zullen worden ingeslagen’), dan moet het slachtoffer van de handeling (hier: ‘inslaan’) als onderwerp van de zin voorkomen: ‘Bertuccio verwachtte, te zullen worden gefusilleerd’. Men kan wel gefusilleerd of gewantrouwd of gehuldigd worden, maar men kan niet hulde worden bewezen of wantrouwen getoond of de hersens ingeslagen (wel het ziekenhuis, maar dat is een andere konstruktie!).
Uit dit alles volgt, dat de eerste aanhaling hoogstwaarschijnlijk geen absolute konstruktie bevat, maar een onmogelijke. Dat het foutenregister van de grote romancier niet tot dit type beperkt is, bewijst de zin op blz. 217: ‘de broers kregen bijna ruzie, toen hij beweerde, dat de vier dagen uitstel alles op losse schroeven stelde’. Wie het stukje ‘Het laatste anderhalve jaar’ in het Meinummer nog terug kan en wil vinden, zal daarin de methode aantreffen om (zonodig) te bewijzen dat achter ‘stelde’ een -n moeten staan.
C.A.Z.