Stofzuigen en spuitgieten
De sterke en onregelmatige werkwoorden (tezamen zo'n 170) behoren tot ons oudste taalbezit. (Sterk: werkwoorden met een bepaalde klankwisseling: breken - brak - braken - gebroken; onregelmatig: werkwoorden met vormverandering als: hebben - had - gehad, moeten - moest.) Sommige ervan zijn zeer frequent, bijvoorbeeld zijn, worden, denken, doen, gaan, staan. In de Nederlandse frequentielijst van De la Court zijn van de 49 werkwoorden die in de eerste groep voorkomen, er maar 11 zwak. De rest is sterk of onregelmatig: beginnen, blijven, brengen, denken enz.
Zeer veel is er in de vormenrijkdom van het Nederlands sedert de oud-germaanse periode veranderd. Nieuwe werkwoorden sloten zich aan bij de ‘zwakke’ groep ((maken - maakte - gemaakt). Deze groep had immers een gemakkelijke, eenvoudige vervoeging: te of de, deelwoord t (geschreven t of d).
Van Haeringen zegt in zijn bekende opstel De taaie levenskracht van het sterke werkwoord: ‘Wie dit verloop aanzag b.v. in de vijftiende eeuw, en de algemene richting in de ontwikkeling der germaanse talen kende, zou de voorspelling hebben durven wagen dat omstreeks het jaar 2000 de doelloze en lastige verscheidenheid in de verbale flexie zou ongedaan gemaakt zijn door een algehele overwinning van het eenvoudige en regelmatige type. Maar het is anders gelopen. Wel zien wij ieder opkomend mensengeslacht het proberen met slaapte, zingde e.d. Telkens weer rammelt de jongste generatie aan de zware ketenen der traditie. Maar even grif staat en stond een ouder geslacht gereed om te verbeteren en weer vast te klinken wat los dreigde te raken’.
En dat oudere geslacht (dat zelf ook niet altijd vast in de leer is...) staat op school klaar met oefeningen om vormen te laten maken van schuilen, pluizen, zweren, waaien, jagen, zouten (de beruchte ‘gezouten pinda's’), verschrikken, melken, erven, kerven, scheppen, plegen enzovoorts.
Werkwoorden als stofzuigen worden zwak vervoegd: stofzuigde - gestofzuigd; zo ook zweefvliegde - gezweefvliegd. Maar het is proefvaren - proefgevaren. (Bij proefdraaien: geproefdraaid of proefgedraaid?) Met deze en soortgelijke werkwoorden, bijvoorbeeld ook met buikspreken, zijn veel, meestal niet bijzonder oorspronkelijke grappen te tappen. De praktijk leert dat ze zo goed als nooit in een andere vorm dan de onbepaalde wijs voorkomen. In de techniek zijn woorden als spuitgieten, spinverven, puntlassen, booglassen gemeengoed. Juist daar kan men constateren dat ze geen werkwoorden in de gewone betekenis zijn: er is geen persoonlijke verhouding mogelijk, niemand zegt ik spinverf, zij booglassen, wel is het deelwoord nodig: gepuntlast en (zoals gestofzuigd!) gespuitgiet. De woorden drukken methodes, procedés uit en zijn eigenlijk, wat gebruik en inhoud betreft, meer ‘zelfstandige naamwoorden’ dan werkwoorden.