Voortgezet
Het maandblad Onze Taal van juni/juli 1968 bevat een artikel over AVO en EAO. In dit artikel komen enkele onjuistheden voor, die m.i. rechtzetting behoeven.
Op bladz. 25, linker kolom, tweede en derde alinea, verklaart u de afkortingen: avo, lavo, mavo, havo. De ‘v’ daarin zou een afkorting zijn voor: ‘vormend’. Dit is onjuist, want de ‘v’ staat voor: voortgezet. Havo betekent dus: hoger algemeen voortgezet onderwijs. Dit is logisch, want de wet die deze vormen van onderwijs regelt, is de Wet op het voortgezet onderwijs. Deze wet regelt zowel het algemeen (voortgezet) onderwijs als het beroepsonderwijs. Het begrip ‘algemeen vormend’ (vgl. het Duitse begrip Allgemein-Bildung tegenover Ausbildung) berust op een andere (verouderde) gedachte.
In de derde alinea, laatste zin, staat: ‘(inclusief hulo)’. Deze tussen haakjes gestelde toevoeging is niet geheel juist. In artikel 35, tweede lid, van de Overgangswet W.V.O. worden de zelfstandige scholen die behoren tot het hulo, uitdrukkelijk uitgezonderd. Zij zijn, met ingang van 1 augustus 1968, scholen voor leao.
De laatste volzin van de tweede alinea, hierboven bedoeld, luidt:
‘Dit type, ongeveer overeenkomende met het oude idee van Thorbecke aangaande de burger die een hogere school nodig had, heet voortaan het A.V.O., algemeen vormend onderwijs’.
Ik heb deze zin enige keren gelezen, maar ik ben er niet goed uitgekomen. Zonder het tussenvoegsel staat er: ‘Dit (scholen-)type heet voortaan het A.V.O., algemeen vormend onderwijs’. Wat is een scholen (meervoud)-type? De wet spreekt van een schooltype (art. 69). Het avo omvat drie schooltypen. M.i. moet er dus staan: Deze schooltypen geven (voortaan) A.V.O., algemeen voortgezet onderwijs.
Het gaat mij echter in hoofdzaak om het tussenvoegsel: ‘ongeveer overeenkomende met het oude idee van Thorbecke aangaande de burger, die een hogere school nodig had’.
Taalkundig heb ik (een leek op dit gebied) het bezwaar, dat voor een overeenkomst (gelijkenis) een zekere gelijksoortigheid of gelijkvormigheid tussen de zaken die daarbij worden betrokken, nodig is. M.i. bestaat deze niet tussen een schooltype en een idee. De overeenkomst is reeds daardoor onduidelijk. Waarschijnlijk heeft de schrijver bedoeld, dat aan de genoemde schooltypen overeenkomstige ideeën ten grondslag liggen als Thorbecke had, toen hij de wet op het middelbaar onderwijs voorstelde. Dit is echter niet het geval. Zo is bijv. de richting van het onderwijs (avo) anders dan Thorbecke zich voorstelde. Belangrijker is echter, dat in de denkwereld van Thorbecke het algemeen (vormend) onderwijs een geheel andere functie had dan het algemeen voortgezet onderwijs in de Mammoetwet. Het algemeen vormend onderwijs van de burgerscholen had ten doel aan de burgers een vorming te geven, die hen in staat stelde, deel te nemen aan het maatschappelijk leven in die dagen. Als zodanig vormde dit onderwijs een definitief sluitstuk van de schoolse opleiding. De daarbij verworven kennis in een aantal vakken was voldoende voor het leven.
In de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer bij het ontwerp van wet vinden wij echter de volgende passage (hoofdstuk III, par. 2):
‘Deze regeling in één wetsontwerp maakt het mogelijk in de wetgeving direct aan te sluiten bij een structuurplan voor het gehele voortgezet onderwijs. Zoals in de Tweede Onderwijsnota nader is uitgewerkt, kunnen bij het ontwerpen van een dergelijk structuurplan de volgende gedachten als leidraad dienen:
a. bij het voortgezet onderwijs dient de basis van ontwikkeling, in de school voor basisonderwijs verkregen, in overeenstemming met de aanleg der leerlingen te worden verbreed en verdiept en te worden gericht in verband met hun vermoedelijke latere bestemming;
b. elke leerling dient de mogelijkheid te hebben na het verlaten van de school voor basisonderwijs, zowel een algemene, d.w.z. niet rechtstreeks op beroepen gerichte, vorming te ontvangen alsook een beroepsopleiding, die naar inhoud en omvang zo goed mogelijk zijn aangepast aan zijn aanleg en capaciteiten;
c. elke beroepsopleiding dient vooraf te worden gegaan door een fase voor algemeen niet rechtstreeks op beroepen gericht onderwijs;
d. het tijdstip, waarop bij het voortgezet onderwijs de beroepsopleiding gaat overwegen, hangt samen met de aanleg van de leerlingen en zal in het algemeen later vallen, naarmate de intellectuele begaafdheid van de leerlingen groter is’.
Deze toelichting gaat uit van een heel andere gedachte. Zij stelt, dat het algemeen voortgezet onderwijs niet meer is dan een fase, voorafgaand aan het daarna vol-