klank van ‘te’ (geschreven: t) zou dus in de gesproken rede zijn overgeheveld naar het eind van het vorige woord, een verschijnsel, dat zich in onze taal, ook in omgekeerde richting, meer voordoet, b.v. nijver, ontstaan uit: in ijver. Ook valt evenwel te denken aan analogie-invloed van vormen als bracht, dacht, hoewel de betekenissen ver uiteen liggen. Tieperend is dat krachtens de betekenis de tegenwoordige- en verledentijdsvormen door elkaar gebruikt worden. (Deze opmerking in de 2e druk van de Historiese Grammatika van Schönfeld zal wel van Van Haeringen afkomstig zijn.)
Analogie moet ook 'n rol gespeeld hebben bij de nog wel ópgeschreven vorm, die mij intrigeerde. In het ‘Nieuw Utrechts Dagblad’ van 14 okt. '68, ‘Beschuit’ van Kronkel savoererend, stopte ik bij 't aanschouwen van de werkwoordelijke vorm van het predikaat. De hele zin luidde: ‘Zijn moeder, die moest toveren met een paar centen, plachtte 's ochtends voor haar kroost een kleine ceremonie uit te voeren met een boterham.’ Hier zal de bekwame stilist en ervaren taalhanteerder Simon Carmiggelt zich onbewust - want zó ontstaan taalwijzigingen - parten hebben laten spelen door door zwakke verledentijdsvormen als: wachtte, trachtte, etc., mogelijk ook door: lachte, oorspronkelijk sterk (loech). Bij retrospeksie, verstandelijke overweging achteraf, zouden als oorzaken zijn aan te wijzen: a) de meer voorkomende overgang van de sterke in de zwakke verbuiging en b) wat de schrijfwijze aangaat: invloed van verba, wier stam op -t eindigt. In ieder geval: de schrijver meende het ‘goed’ te doen en gaf zich tengevolge van vervaging, vervloeiing van grenzen in zijn taalbewustzijn geen rekenschap van de gebruikelijke, histories gegroeide en gefundeerde vorm. Dit kan 'n individuele ontsporing zijn, die toch wijst op een potentiële mogelijkheid tot veralgemening: zodra ‘men’ zo'n vorm niet meer aan voelt als onjuist, zal het gebruik hem sanktioneren. En dan is hij, om met Meijers mee te denken, ‘goed’ (geworden).
Kuriositeitshalve nog een mij invallend voorbeeld van het omgekeerde, nl. dat een niet zwakke verleden tijd zwak gebezigd wordt. Dit was wel 'n unikum, maar toch memorabel. 'n Wat présieus sprekende gewezenonderwijzeres richtte zich tot 'n freule over haar zoon, die eksamen had gedaan. Of hij geslaagd was? Over haar lippen kwam toen: ‘hij denkte het wel’. Hiervan bespeur ik geen navolgingstendensie. Van de vorm ‘plachtte’ weet ik het nog zo net niet.
Tenslotte: als oorzaak kan ook werkzaam zijn de neiging deftig te spreken tegen deftige mensen, ons mondelinge geval. Bij Carmiggelt kan een rol spelen het schrijven voor de krantelezers. Of hij het ook zeggen zou zo? Misschien zou hij zichzelf terstond korrigeren. En de beschaafd trachtende spreken oud-schoolmeesteres? Als die het had opgeschreven zou zij zichzelf waarschijnlijk wel hebben verbeterd. De omstandigheden waaronder de vormen worden gelanseerd spelen zeker ook een rolletje. De schrijver of spreker staat onder 'n zekere ‘druk’.
G.J. Uitman, Zeist.