AVO en EAO
Over de namen die nodig waren voor de nieuwe schooltypen, door de mammoetwet geschapen, zal lang nagedacht zijn. Het resultaat is bekend. De naam gymnasium is gebleven. De honderdjarige hogere burgerschool, de h.b.s., heeft moeten plaats maken voor het atheneum. Dat in het atheneum de taal van Athene niet wordt onderwezen, blijkt wat de naam betreft, geen groot bezwaar te zijn: het gymnasium is evenmin een sportschool.
Het atheneum en het gymnasium behoren tot de categorie V.W.O., voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Daarnaast staat het scholentype dat niet bestemd is als inleiding tot het W.O., het wetenschappelijk onderwijs. Dit type, ongeveer overeenkomende met het oude idee van Thorbecke aangaande de burger die een hogere school nodig had, heet voortaan het A.V.O., algemeen vormend onderwijs.
Het A.V.O. kent een lavo: lager algemeen vormend onderwijs, een mavo, middelbaar algemeen vormend onderwijs en een havo, hoger algemeen vormend onderwijs. De ulo (inclusief hulo) is opgegaan in de mavoschool, zoals de m.m.s. in de havo-school.
Er is ook nog een E.A.O., economisch en administratief onderwijs. Onder het e.a.o. vallen de leao-scholen, de meao-scholen en de heao-scholen, onderscheidenlijk lagere, middelbare en hogere scholen voor economisch en administratief onderwijs.
Deze zomer zijn voor het eerst havo-examens afgenomen. Daartoe waren aangewezen een tiental zg. experimenteer-scholen die met deze vorm van onderwijs zijn begonnen om ervaring op te doen. De eerste havoleerlingen zijn afgeleverd, de eerste havo-diploma's zijn tijdens plechtige zittingen door hoge onderwijsautoriteiten uitgereikt.
De namen lavo, mavo, havo, leao, meao, heao zijn letterwoorden. Geen enkele moderne taal kan het zonder deze soort woordvorming stellen: er kunnen nu eenmaal niet altijd voor alles en nog wat handige nieuwe woorden geschapen worden.
We kunnen een hekel hebben aan afkortingen, er om lachen, ze niet fraai vinden, ze zijn er, onze tijd heeft ze nodig. ‘Unesco’ is gemakkelijker dan ‘United Nations Scientifical, Educational and Cultural Organisation’. Het is handiger met D.D.T. te werken dan met ‘dichloordiphenoxytrichlooraethaan’. Als de mogelijkheid van afkorting in de talen krachtens aard en bouw aanwezig is en dit spel met letters eeuwenoud is, kan men zich er bezwaarlijk over opwinden, dat juist in onze tijd dit middel tot woordvorming zoveel wordt aangewend.
Paul Zumthor heeft in 1951 in zijn ‘Abréviations Composées’ een uitgebreid onderzoek naar afkortingen ingesteld. Hij meent, dat de neiging tot afkorten in West- en Midden-Europa in de laatste tientallen jaren zich vooral uitgebreid heeft door Engelse en Russische invloed. Terwijl de Engelse taal voorbeelden gaf op het gebied van de economie, smeedde het Russisch talloze nieuwe woorden op politiek terrein, die later, wat vorming betreft, in andere landen werden nagevolgd. Het Engels ging meer te werk met de beginletters van de woorden, het Russisch daarentegen met gehele lettergrepen. Vooral in een taal met betrekkelijk lange woorden als het Russsisch zocht men bij nieuwe begrippen naar korte klankeenheden, die een veelzijdig verschijnsel moesten aanduiden, bijv. kolchoz = kollektiwnoje chozjaistwo (gemeenschappelijke boerderij), komsomol = kommoenistitsjeskij sojoez molodjozji (communistische bond voor de jeugd).
Er is wel eens gedacht, dat in deze lettergreepwoorden een verlangen naar een geheimtaal verborgen was. Anderen meenden, dat deze vorming te danken was aan rabbijnse invloeden. De beide wereldoorlogen hebben