Korte zinnen
Doet men dat nog steeds, op school, dat ontleden?
En waarom neemt men daartoe nog steeds die bijzonder weinig fraaie, ik bedoel die krengen van zinnen op de korrel?
Leert men zó schrijven?
Ik betwijfel het!
Ten eerste zijn de voorbeelden uit O.T. jan. '68 verre van voorbeeldig, ten tweede vergeet men maar eventjes aan te geven hoe de leerling na één volzin te hebben gebrouwd, een tweede moet bakken en een derde die verband houden met de eerste.
M.a.w. men leert zinnen bouwen, hoogst ingewikkelde zinnen, maar geen alinea's.
Het gevolg?
U kent dat wel: die jongensopstellen die moedig met een lange volzin beginnen. (Voor meisjesopstellen geldt trouwens hetzelfde). De jonge auteur of autrice heeft na die geslaagde eerste zin lang en gefrustreerd uit het raam gestaard, en vervolgens een tweede, evenlange zin gebrouwen. En zo vervolgens.
Iedere zin begint op punt nul, je hoort de jonge debutant een diepe zucht slaken, en jawel hoor, daar is weer een ei gelegd. Het resultaat?
Proza dat maar niet op gang wil komen, als een auto die een nacht in de kou heeft gestaan en maar niet starten wil.
Proza ook dat maar geen vorm wil krijgen, geen verband.
De jeugdige scribent beseft dat ook wel, dat zijn betoog maar geen verband wil krijgen, en dies last hij hier en daar een echter in. Of een evenwel, ter afwisseling. Maar dat helpt natuurlijk geen zier.
W. Diemer's idee om, uitgaande van formules, zinnen te laten bouwen lijkt aardig (kregen wij in onze tijd niet op).
Maar kijk nu eens naar de afgeleverde zinnen.
Die lijden punt één aan de kommaziekte, ik tel zo al vier vijf overbodige komma's.
Punt twee: zijn het bruikbare zinnen? Kun je ze ergens (in brief, opstel, verslag, artikel) toepassen? Nee, dat zie ik zo niet zitten, daarvoor zijn ze te pedant, te weinig los ook.
Maar dat was helemaal de bedoeling niet, zult u zeggen. Tja.
En nogmaals, waarom altijd die nadruk op lange zinnen (kregen wij in onze tijd ook al op)?
Vandaag las ik in de Volkskrant een stuk van Bomans (De Medicijnmannen, 16 maart).
En 't frappeerde me hoeveel korte zinnen er in staan, zoals:
Miljoenen mensen krijgen hoop.
En die moet enorm zijn.
Het gaat om de uitwerking.
Daar gaat het ook niet om.
Vermoedelijk geen woord.
Wat is er allemaal van waar?
Dit bureau heeft een medische afdeling.
Gelukkig heeft hij een betrouwbaar hoofd.
Hij fungeert als dokter.
De ouders voelen dat dit juist moet zijn.
Zinnen dus van acht en minder dan acht woorden.
Valt er hier een conclusie te trekken?
Eerst nog even dit:
Bomans bezigt niet alléén die korte zinnetjes, hij wisselt ze af met langere en vrij lange.
En is dat niet het hele geheim?
Zeg eens eerlijk:
Hebt u op school zinnetjes moeten ontleden als ‘En die moet enorm zijn’ of ‘dat ziet zo'n man’?
Nee toch zeker!
Terwijl ze er toch ook bíj horen, sterker, het merg van een stuk als dat van Bomans uitmaken.
Kortom:
de mening dat veel lezen belangrijk kan zijn voor taalbeheersing kon waarschijnlijk toch wel eens opgaan.
‘Lees en volg na’, Raymond Chandler heeft 't al gezegd, ‘een andere methode is er niet’.
T.M.F. Steen, Bussum