Lachertjes of huilertjes?
Kandidaten voor het eindexamen gymnasium weten veelal geen raad met namen als Phèdre, Euclid, Livy, Leghorn, Ratisbon, Vistula, Mailand, Lille. Of ze weten wel raad, en nemen in hun proefwerken die namen onveranderd over. Wanneer de aloude exameneis ‘Vertaal in goed Nederlands’ zal zijn afgeschaft, hebben we hierover trouwens geen zorgen meer.
De eis, in goed Nederlands te vertalen, blijft echter wel gelden voor degenen wier vertalingen gepubliceerd worden. In een vertaald boekje over de Middeleeuwen ontmoet men de ontdekkingsreiziger Willem van Ruysbroeck in de vermomming ‘Guillaume de Rubruquis’, in een ander heet Tyrus ‘Tyre’, de heilige Genoveva ‘Geneviève’, Kamerijk ‘Cambrai’, wordt een bonte opsomming gevormd door ‘Arras, Kortrijk en Rijssel’, en is merkwaardigerwijze Guyenne juist niet zichzelf gebleven, maar van Frankrijk naar Zuid-Amerika gebracht onder de welluidende naam ‘Guyana’.
Komt men, evenwel, in een navertelling van de roman van Percevael (uit het Duits naar het Frans!) de uitdrukking tegen: ‘de jonkvrouw die Guy, de Senegaal, had geslagen’, dan is daar geen aardrijkskundige naam bedoeld, maar het woord dat in het middeleeuwse Latijn ‘senescalcus’ en in het toenmalige Nederlands ‘seneschael’ luidde en dat betekende: oudste hofbediende.
Men kan zich over zulke fouten vrolijk maken, maar het is toch eigenlijk om te huilen dat in ons land, waar bij het onderwijs zó'n vertaalkultus bestaat, het vertalen van een boek soms wordt toevertrouwd aan iemand die het onderwerp ervan niet beheerst. Of wordt dit verantwoordelijke en veeleisende werk zo slecht betaald, dat het geen tijd laat om een woordenboek te raadplegen? In een naar het Amerikaans bewerkt boekje over Belle van Zuylen heten kegelsneden spoedshalve ‘conische secties’.
Z.