een opzettelijke kleine steek onder water op de bekende Amerikaanse term gegeven wordt.
Een ander gebied waarin ‘duidelijkheid’ gevraagd wordt, is de theologie. Daarover vonden we in De Volkskrant (12-1-1968) het volgende:
‘Vroeger waren het de theologen die het hoogste woord hadden in de kerk. En zij hebben altijd gedaan alsof termen als “transsubstantiatie” voor alle gelovigen gemeengoed waren, of althans behoorden te zijn op straffe van tekortschieten in geloof. Maar ook anno 1968 houden de theologen nog dapper vol. Bij het rapport-Loeff over het gezag schreven zij aanvullende notities, waar de kerk herhaaldelijk een “pneumatische gemeenschap” wordt genoemd. Nu denkt ieder mens bij “pneumatisch aan een rem of een boor, maar nooit of te nimmer zal hij op het idee komen dat hiermee een door de Geest bezielde gemeenschap bedoeld wordt. Intussen hebben de theologen hun eerste sprekersrecht al lang moeten afstaan aan de sociologen, psychologen en andere beoefenaars van de “menswetenschappen”. Weinigen zullen dit betreuren. Maar wie mocht denken dat daarmee 't kerkelijk jargon goeddeels verdwenen zou zijn, kan alleen maar constateren dat het slechts veranderd is. Wie vandaag een kerkelijke vergadering bijwoont, tuiten al spoedig de oren van woorden als dialoog, inspraak, pluriformiteit, grondcategorie, verticale structuren en horizontal functioneren. Dat deskundigen onder elkaar hun eigen taal gebruiken is hun goed recht. Wanneer zij zich tot medekerkleden richten, hebben zij een taal te spreken die door de gesprekspartners wordt verstaan.’
Nu kan inderdaad deze en soortgelijke kritiek onrechtvaardig zijn als men er geen rekening mee houdt dat er van vaktaal sprake kan zijn en dat in de menswetenschappen de begrippen zo ‘geladen’ kunnen zijn. Gerechtigd is evenwel de kritiek op taal, voor de ‘gewone’ medemens bestemd, maar voor hem onbegrijpelijk. Een apart hoofdstuk is in dit verband het gebruik van vreemde woorden. In O.T. september '67 is gesproken over de vreemde woorden waarmee men pronkt, waarmee men een schijn van verhevenheid veroorzaakt, waarmee men - bewust of onbewust - de waarheid verbergt. Dit gebruik van vreemde woorden is wezenlijk ‘onduidelijk’; taal is een maatschappelijke zaak, taal moet begrepen kunnen worden.
De Arnhemse Courant (8-12-1967) wijdde een artikel aan HEARING. De krant had een aantal inwoners ‘uit alle lagen van de bevolking’ gevraagd of ze wisten wat een hearing was. De antwoorden waren heerlijk (‘nou dat gaat boven mijn petje...’). Het is natuurlijk de vraag of het grote publiek onmiddellijk zou weten wat er aan de hand was als er een Nederlands woord gebruikt werd, maar de eerste hinderpaal (vreemde klank, vreemde spelling) was tenminste weggenomen.
Hearing blijkt niet alleen een Nederlandse kwaal te zijn: ook in Duitsland is het woord bezig zich met grote snelheid te verbreiden. De Süddeutsche Zeitung (2-12-967) geeft een verslag van een gesprek met allerlei mensen die moesten zeggen wat een hearing is. De meesten wisten het niet, ze konden het woord niet eens goed uitspreken. Het tegenstrijdige nu in deze situatie is dat van hogerhand de mensen worden uitgenodigd duidelijke meningen te aanhoren en duidelijke meningen te geven op een bijeenkomst waarvan de naam zelf onduidelijk is!
Het is een goed ding, de belangstelling van de burger te wekken voor de politiek, of deze nu de kleine gemeenschap in een dorp of de grote gemeenschap van mensen over de gehele wereld betreft. Maar de belangstelling wordt gedood als de gewone man onverstaanbare woorden moet horen. Een Duitse leraar heeft in het vorige jaar een onderzoek ingesteld naar wat ‘de gewone man’ van de politieke woorden begreep (Sprachdienst, jan. 1968). Hij ging uit van de redelijke gedachte dat de politieke beschouwingen in krant, radio en televisie niet uitsluitend voor een kleine kring van vaklieden bestemd zijn maar begrepen moeten kunnen worden door alle normale burgers. De groep waarmee hij werkte, bestond uit leerlingen van een hogere elektrotechnische bedrijfsschool. Het is moeilijk, een precies gelijkwaardig Nederlands schoolpeil te noemen, daar het onderwijsstelsel in Duitsland anders is dan in ons land. De leerlingen die deze school mochten volgen, waren via praktisch en psychologisch onderzoek uitgezocht uit de beste van lagere scholen en lagere technische scholen. Ze behoorden tot de intelligentste leerlingen; na hun bedrijfsschool konden ze een ingenieursschool bezoeken.
Het resultaat van het onderzoek liet zien dat meer dan dan de helft (55%) van alle ‘politieke’ vreemde woorden niet of verkeerd begrepen werd. Het zijn woorden die regelmatig in de laatste maanden gehoord en gelezen moeten worden door hen die belang stellen in politieke zaken. Vergelijking van de Duitse voorbeelden met Nederlandse voorbeelden is niet goed mogelijk, daar het vreemde-woordengebied in beide landen verschilt. Op onze taal zouden uit dit onderzoek betrekking kunnen hebben woorden als subsidiair, hearing escalatie, restrictie, recessie, exposé, optimalisering, non-proliferatie, lobby.
Woorden verkeerd begrijpen is nog erger dan woorden niet begrijpen. Verwarring, ‘onduidelijkheid’ is het gevolg. Zou een onderzoek als het bovenstaande in ons land betere resultaten te zien geven? We vrezen van niet. Mogelijk is echter dat de Nederlander méér aan vreemde woorden gewend is (mede ten gevolge van het verplichte vreemde-talenonderwijs) dan zijn buren. Misschien voelt een leraar er iets voor, dit eens te onderzoeken.