bepalen door vergelijking met andere spellingsystemen. Dat het Engels een moeilijke spelling heeft, is meer dan genoegzaam bekend; de Engelsen zelf weten dat het best en vatten het ook heel sportief op met hun ‘spelling-bee's’. Het Franse systeem is nauwelijks minder ingewikkeld; men denke slechts aan de vele vormen waarin de genasaleerde vocalen worden weergegeven. Maar ook een taal als het Zweeds, met zijn uiterst genuanceerd vocalensysteem, biedt in de schrijfwijze moeilijkheden waarbij die van het Nederlands vrijwel in het niet zinken sinds de afschaffing van de e/ee en o/oo-spelling in de open lettergrepen en de s/sch aan het eind. Het Zweeds heeft niet alleen in de vocaalspelling, waarbij diacritische tekens (ä, å) een grote rol spelen en het teken o met zijn vier verschillende klanken minstens zo zeer overbelast is als de e in het Nederlands, een moeilijke spelling, maar ook in de consonanten: in een woord als kärlek heeft de laatste k niets gemeen met de eerste, die (grofweg) als tsj klinkt, en in kjöl klinkt alleen de 1 zoals hij eruit ziet; de deelwoorden kunnen uitgaan op t, tt en d.
Bij dergelijke ingewikkelde systemen valt aan te nemen dat in het taalonderwijs nog veel meer tijd aan de spelling moet worden besteed dan bij het Nederlands, en toch constateert de schrijver van het genoemde artikel dat desondanks de Franse kindertjes zoveel beter spreken dan de Nederlandse: ‘Als ik in Frankrijk aan een kind van twaalf jaar de weg vraag, krijg ik antwoord in goed opgebouwde zinnen, in Duitsland ook. Maar kom er in Nederland eens om’, schrijft hij in het Leidsch Dagblad van 16 juni van dit jaar. Dat verdere ‘vereenvoudiging’ van de spelling zou leiden tot betere hantering van de taal is een sprookje, dat genoegzaam weerlegd is door het feit dat de ingrijpende vereenvoudiging van 1947, toen de ee en oo in open lettergrepen en de sch aan het slot zijn afgeschaft, volstrekt niets blijkt te hebben bijgedragen tot een betere taalbeheersing.
Men verwacht nu weer alles van een fonologische spelling, een ‘wetenschappelijke’ spelling. Die betiteling ‘wetenschappelijk’ is omineus en geeft al voldoende aan dat de aanhangers van deze richting niets geleerd hebben van de historie, zoals ook te verwachten viel van een zo nadrukkelijk anti-historisch gerichte school. De spelling van De Vries en Te Winkel was een wetenschappelijke spelling. Zij was gebaseerd op de in hun tijd overheersende en zelfs enige historische taalbeschouwing en toen dus wetenschappelijk volkomen up to date. Nu wil men de spelling baseren op de thans in zwang zijnde synchronistische taalbeschouwing, die van historisch gegroeide woordbeelden niets weten wil. Maar men kan niet genoeg afstand nemen van deze beschouwing om te zien dat ook deze historisch bepaald is en dus ook geen blijvende, unieke waarde kan hebben. De hele conceptie van een ‘wetenschappelijke spelling’ is, voor praktisch gebruik wel te verstaan, uit den boze. De spelling voor dagelijks gebruik is een conventioneel systeem van klanktekens dat de eenheid en continuïteit van het schriftelijk taalgebruik verzekert. Het moet als zodanig aanvaard worden en niet iedere twintig of dertig jaar veranderd, omdat een dergelijke ongestadigheid ten enenmale in strijd is met het beginsel zelf waarop ‘eenvormige schrijfwijze’ als grondslag voor het schriftelijk taalgebriuk gevestigd is. Dit is geen kwestie van geestelijke luiheid of ‘wenzucht’,, maar eenvoudig de ratio van alle maatschappelijke conventies, voor zover deze bijdragen tot continuïteit van de cultuur. Een radicale ingreep in de bestaande spelling, zoals die door sommigen bepleit wordt, betekent een zeer bepaalde onderbreking van die continuïteit, en de argumenten die zij daarvoor aanvoeren zijn volstrekt onvoldoende om die te rechtvaardigen. Zij kunnen immers niet aannemelijk maken dat die zou leiden tot een betere taalhantering en een
grotere vaardigheid in de expressie, en dat zou toch de enige rechtvaardiging kunnen zijn voor hun streven. Als het hun werkelijk ernst is met die beoogde verbetering dan zouden zij hun krachten beter kunnen besteden aan het ijveren voor meer uren Nederlands op de lesroosters dan aan dit gepeuter aan de spelling, dat nooit een wezenlijke bijdrage tot betere taalhantering kan opleveren.
Op de inconsequentie ten aanzien van de voorgestelde aanpassing in de spelling van de bastaardwoorden is reeds in nummer 7/8 van deze jaargang gewezen, en wat nr. 10 daartegen aanvoert is wel zeer pover. De schrijver verdedigt een spelling als ‘kamoeflage’ met het argument dat deze inderdaad niet volmaakt is, maar dat geen enkele regenjas ook al het water tegenhoudt en men dan toch beter een niet volmaakte regenjas kan gebruiken dan helemaal geen. Wat hij in feite daarmee doet is ons een regenjas vol gaten aanpraten in plaats van de echt waterdichte die wij hebben. De Vries en Te Winkel hebben indertijd de kwestie van de spelling der ‘vreemde’ woorden zeer nauwkeurig overwogen en zij hebben zeer bewust gekozen uit de toen ook reeds bestaande twee mogelijkheden: aanpassing aan het Nederlandse spellingsysteem, of behoud van de oorspronkelijke schrijfwijze. Dit laatste hebben zij verkozen omdat, zoals zij het formuleren: ‘de (oorspronkelijke) spelling stelt uit haren aard de ware uitspraak getrouw voor’ (§ 155 van de Grondbeginselen). De spelling camouflage laat geen andere uitspraak toe dan die welke aan dat Franse woord eigen is; zij is ‘waterdicht’ en kan nooit tot verwarring aanleiding geven. Een halve ‘vernederlandsing’ als kamoeflage doet dat wel, omdat men (d.w.z. de ontaalkundige taalgebruiker) niet weet waar het ‘Nederlandse’ deel ophoudt en het vreemde begint: de eerste twee lettergrepen suggereren dat de laatste twee net zo klinken als het overeenkomstige deel in het Nederlandse woord oplage. ‘Het geven van een Nederlandsch voorkomen aan vreemde woorden is eene mystificatie’ zeggen De Vries en Te Winkel terecht (§ 163) en daarmee is niemand gebaat. Degenen voor wie deze zogenaamde vereenvoudiging bedoeld is, hebben er niets aan, terwijl zij die de woorden werkelijk in geschrifte moeten
bezigen er alleen maar last van hebben. Als men de c die als s klinkt als s gaat schrijven, leidt dat b.v. tot het samenvallen van woorden als cessie (afstand) en sessie (zitting). De arme kindertjes die zo nodig aan een eenvoudige spelling geholpen moeten worden hebben