Doen en niet laten
De autowegen - zo stond in O.T. juni 1966 - moeten namen krijgen in plaats van cijfers. Het voorstel blijkt nu typisch lekenwerk te zijn. Verschillende deskundigen hebben in dag- en weekbladen een fors contra-geluid laten horen.
De be-cijfer-ing van de grote wegen is een internationaal gebruik; in elk land zelf berust ze op een of ander systeem (of niet). In ons land moet het publiek nog steeds wennen aan de cijfers. Als de nummers maar voldoende vaak op strategische punten langs de wegen staan, komen ze er wel in. Andere landen zijn sedert lang gewend aan nummers: op kaarten en routes staan ze aangegeven. De gebruiker hoeft slechts naar het nummer te zoeken en hij kan zonder te vragen zijn weg door het hele land vinden. Kom je in Vaals over de grens, dan rij je op weg 1 die je kunt volgen over Helmstedt en Berlijn tot aan de Poolse grens. In Nieuwe Schans begint weg 75; men lette bij de kruispunten op de borden en men rijdt rustig over 75 verder tot Travemünde. Frankrijk heeft hetzelfde systeem: iedere vakantieganger kent de ‘route sept’.
In een artikel in het Vrije Volk (1-8-1966) vertelt K. Polak (‘wegnummering laat veel te wensen over’) dat de Zweden en Noren hun wegcijfers hebben aangepast aan de Europaroutes: hun E-weg 6 gaat van Gotenburg naar Oslo, waar hij Rijksweg 6 wordt die tot Kirkenes in het uiterste noorden loopt. Over onze nummering schrijft hij o.a. ‘Als Rijksweg 1 zou lopen van Amsterdam tot Bentheim en niet tot Hoevelaken, om vervolgens te heten 29, 44 en 44b, als Rijksweg 2 zou voeren van Amsterdam naar Eijsden en niet achtereenvolgens zou worden 26, 65, 64, 68 en 75, dan lag het nummer beter in het geheugen en dan was de route (met het waarmerk op iedere lantaarnpaal, op iedere boomstam na een kruising) ook makkelijker te vinden. Midden in Madrid ligt een steen, met het kompas der (Romeins genummerde) uitstralende hoofdwegen erop. Hoe aardig zou zoiets zijn op de Dam in ónze hoofdstad...’ Uit betogen in kranten en brieven is ons wel duidelijk geworden dat we voor deze (en andere) argumenten moeten zwichten: cijfers zijn noodzakelijk. Maar er is een goed oud gezegde dat onze vaderlandse kwaliteit van ‘schipperen’ mooi weergeeft: ‘Je kunt het een doen en het ander niet laten.’ Voorzichtig - desnoods bij wijze van proef - een paar namen voorstellen of enkele reeds bestaande gaan propageren en liefst officieel. Zou Hazepad niet een goed begin kunnen zijn? Men zegt dat in die naam een stuk geschiedenis zit. De weg Den Haag-Maarn werd na 1940 doorgetrokken naar Arnhem; het volk maakte ervan ‘Hazepad’, in de hoop dat deze route spoedig door de bezetters als vluchtweg zou worden gebruikt. Polak noemt ook de Utrechtse Berekuil, een ‘verdiept circuit’ en de Kilometerbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal bij Muiden, ‘waarover de Amsterdammers een kilometer lang hard moeten trappen om hun geliefde Gooi te bereiken’.
We zullen proberen de kwestie voorgoed te begraven. Een lezer heeft ons een verwijt gemaakt van een ‘typische muffe alfa-mentaliteit die doodsbenauwd is voor alles wat met cijfers te maken heeft.’ Die ‘naam-aanbidding’ is er - volgens hem - ook schuldig aan dat alle gemeentebesturen krampachtig naar nieuwe straatnamen moeten zoeken, ‘terwijl het Amerikaanse systeem van de 25e straat e.d. toch zoveel simpeler en handiger zou zijn’.
Over straatnamen hebben we vroeger al het nodige gezegd. Be-cijfer-ing van straten in plaats van benaming wekt in Europa weerstanden. We vermoeden dat ook een aanzienlijk aantal mensen met een ‘typische bêta-mentaliteit’ liever in een ‘Mariahoeve’ dan in wijk 36 en liever in een ‘Lindelaan’ dan in straat 24 zou wonen.