Zoek het eens op...
Sommige namen hebben het karakter van aanduiding van een persoon verloren. We spreken over een diesel en een colbert zonder dat we ons ervan bewust zijn dat het oorspronkelijk namen van personen zijn. Zo is het ook met namen als Koenen en Van Dale gegaan. Bij het zoeken naar een oplossing in taalgeschil is er altijd nog een mogelijkheid over: ‘Zoek het eens op in de grote (ook wel: dikke) Van Dale...’ Maar zo vertrouwd als ons de naam van het boek is, zo onbekend is ons de persoon naar wie het genoemd is.
*
Johan Hendrik van Dale werd 15 februari 1828 aan de rand van Nederland, in Sluis, geboren. Zijn ouders waren eenvoudige burgers. Als kind was hij reeds zwak van gezondheid en op school klaagde hij veel over hoofdpijn. Daardoor kon hij niet meedoen met de gewone spelen van de jeugd. Hij zat meestal thuis en las. Het lezende kind werd een lezende man. Eenmaal onderwijzer geworden, gebruikte hij elke vrije tijd om te lezen en te studeren. Alle examens legde hij met de hoogste lof af. Toen hij na zijn onderwijzersjaren in Hoofdplaat en Oostburg tot hoofd der school benoemd was aan dezelfde school in Sluis, waar hij als kind geweest was, moesten zijn vrienden hem waarschuwen tegen zijn ongezonde manier van leven: na een drukke werkdag op zijn school zat hij tot diep in de nacht over zijn boeken gebogen.
Zijn grote liefde ging uit naar de geschiedenis en de moedertaal. Sluis was de stad die zijn historische onderzoekingslust steeds meer prikkelde. Door zijn nauwgezette studie van oude documenten verwierf hij zich een verbazingwekkende kennis van het middeleeuwse en zeventiende-eeuwse Nederlands. Niemand was beter thuis in de geschiedenis van Zeeland dan hij en het was ook geen wonder dat de gemeenteraad hem in 1855 aanstelde tot stadsarchivaris. De functie van hoofd der school bleef hij daarnaast uitoefenen en tijdgenoten beweren dat in hem de plichtsgetrouwe leermeester niet onderdeed voor de toegewijde archivaris. Van Dale was geheel een autodidact. Zijn belangstelling ging uit naar vele vakken. Hij leerde Latijn, Grieks en Gotisch. Verschillende publikaties over de Zeeuwse en Vlaamse geschiedenis verschenen van hem in de toen bekende tijdschriften.
Men zou geneigd kunnen zijn, Van Dale te schilderen als een schichtige zonderling, die beladen met boeken ijlt van het klaslokaal naar een stoffig studeerhok, maar men zou zich dan wel zeer vergissen. In Sluis stond Van Dale bekend als een goedhartige en vriendelijke man, die vol belangstelling was voor het leven in de verre provincieplaats en daarbuiten. Te zamen met zijn vrouw maakte hij zijn huis tot een middelpunt van intellectueel leven in Zeeuws-Vlaanderen.
Bij zijn taak als onderwijzer stuitte hij herhaaldelijk op taalpedagogische moeilijkheden en als archivaris vergaarde hij zich een ontzagwekkende kennis van de Nederlandse woordenschat in de loop der eeuwen. Zijn eerste taalkundige werk draagt de langademige titel ‘Taalkundig handboekje of alphabetische lijst van alle Nederlandsche woorden, die wegens spelling of taalkundig gebruik aan eenige bedenking onderhevig zijn’. Het is de voorloper van zijn woordenboek. De negentiende-eeuwse onderwijsmethode van het Nederlands was vooral gericht op het ontleden van de zin.
Ook buiten Sluis was Van Dale's werkzaamheid bekend en geacht geworden. In 1857 werd hij in de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde opgenomen en later kreeg hij de eer van het lidmaatschap van verscheidene buitenlandse genootschappen. Het was de tijd dat de eerste grondslagen werden gelegd voor het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal. Van Dale ontving een uitnodiging redacteur te worden, maar zelfs toen de financiële voorwaarden gunstig geregeld waren, sloeg hij het aanbod af. Hij had geen lust zijn geliefde Sluis te verlaten.
Jarenlang had Van Dale taalkundig materiaal verzameld. Zijn werkkamer was letterlijk volgepropt met de papiertjes waarop hij zijn aantekeningen had gemaakt. Zo groeide langzamerhand zijn woordenboek. Hij werd in zijn werk bijgestaan door verschillende vrienden, maar het voornaamste deed hij zelf. Zijn boezemvriend, Ds. Janssen, zegt over dit werk: ‘Het getuigt op iedere bladzijde van zijn grote nauwkeurigheid, zijn schrandere blik en zijne uitgebreide kundigheden. Maar ook menigen druppel zweet heeft het hem uitgeperst en het is de vrucht eener inspanning, die hem afmatte en uitputte.’ In het voorbericht schreef Van Dale zelf dat hij zich nooit meer zou lenen tot het schrijven van een woordenboek.
*
De volledige uitgave van zijn boek, dat in 1872-74 verscheen onder de titel ‘Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal’, heeft Van Dale niet meer gezien. Hij had veel te hard gewerkt. Toen in 1872 een pokkenepidemie Zeeuws-Vlaanderen teisterde, had hij maar weinig weerstand. Ofschoon hij alle voorzorgen had genomen tegen de beruchte ziekte, viel hij als een der eerste slachtoffers. Ds. Janssen, die bij zijn sterfbed aanwezig was geweest, ijverde voor een monument, dat de herinnering aan Van Dale levendig zou houden. Hij kon wel niet vermoeden, dat een eeuw later duizenden Nederlanders de naam Van Dale zouden kennen. Daartoe was de gedenksteen niet nodig, die nog in het sterfjaar 1872 werd opgericht op het kerkhof in Sluis, de stad waar Van Dale zijn gehele leven had doorgebracht en waarbuiten hij bijna nooit geweest was.
De jongste druk van Van Dale (1961) heeft met de eerste niet veel meer gemeen dan het beginsel van de alfabetische volgorde. Woordenboeken moeten met de tijd meegaan, willen ze voor de taalgebruiker hun waarde behouden. De eerste Van Dale had als model de achttiende-eeuwse woordenboeken; op hun beurt gaan deze, in een lange traditie, terug op het beroemdste woordenboek uit onze taalgeschiedenis: dat van Kiliaan uit 1599.