Drie uitzonderingen
Regel is dat bij ontlening aan het Frans, resp. het Latijn, van woorden uitgaande op -ion, resp. -io, -ionis, het Nederlands een niet-beklemtoonde uitgang -ie vertoont. Voorbeelden liggen voor het grijpen: evolutie, revolutie, prostitutie, pretentie, congregatie, successie, restauratie, aliënatie, abstractie, formatie, infiltratie, confrontatie. Dienovereenkomstig correspondeert met het Franse union het Nederlandse unie, en zou men hebben te verwachten, beantwoordend aan het Franse réunion, een Nederlandse reünie, met klemtoon op de tweede lettergreep. Algemeen in gebruik is echter, en ook door woordenboeken gehonoreerd, uitspraak met eindklemtoon: reünie. Ik laat in het midden of deze ontsporing haar oorzaak vindt in een foutieve voorstelling van het Franse model, dan wel in een niet zo zelden waarneembare tendentie om vreemde woorden aan te kleden met een vreemde beklemtoning, ook dan wanneer dat uitkomt op een conflict met wat het zou moeten wezen: fiát, nihíl, een marathónloper (waarbij ik mij veroorloof niet te denken aan het Griekse accent), Idíl (Informatie Dienst Inzake Lectuur). Behalve het Latijnse fiat kan men ook de daarmee niet te maken hebbende naam van het bekende Italiaanse automerk op die manier horen uitspreken, met daarnaast als diminutief fiátje. Van Trijntje Fop (van wie anders?) is het volgende versje, dat zijn pointe ontleent aan het dooreenspelen van beide fiat's, mét de klemtoon waar ze geen van tweeën recht op hebben:
Een specht afkomstig uit Rhijnauwen
wou met een lelijk eendje trouwen.
Het eendje vond dit huwelijk
reeds daarom zo afschuwelijk,
omdat de vader van die specht
er zijn Fiat aan had gehecht.
Van een zeker palstaander die weigerde naast de únie van Utrecht een reüníe van zijn oude school te erkennen, wordt verteld dat hij een zoon had die door zijn aanstaande schoonmama erop geattendeerd werd, dat hij niet reünie behoorde te zeggen, maar reünie; het was immers Frans. Toen de jongeman de vrijheid nam dit recht te zetten door te wijzen op het Franse réunion, volgde er een weerwoord dat in elk geval van menskundig, en langs die omweg misschien toch ook nog van taalkundig inzicht blijk gaf: ‘Je vader mag dat zeggen, want van hem denken de mensen: hij weet het. Maar jij mag het niet zeggen, want van jou denken de mensen: hij weet het niet’. En dat was dan dat.
Een tweede uitzondering op de regel is rebellie, Frans rébellion. Men hoort dat tenminste altijd als rebellíe uitspreken. Altijd? Een vrouw van gezag, Annie Salomons, heb ik in een van haar radiocauserieën rebéllie horen zeggen. Dat geeft een burger toch weer een steuntje in de flank, als hij neiging voelt te rebelleren tegen het gezag van woordenboeken, die ook hier de vlag hebben gestreken.
Dit laatste is niet het geval bij de derde uitzondering: dementie. Hier geldt, meen ik te weten, in kringen van mensen die er uit hoofde van hun vak mee te maken hebben, klemtoon op -ie. Ditmaal weigeren de woordenboeken steun, en kan een mens dus met meer vertrouwen pleiten. Ware dementie herkomstig van een Frans démentie, dan zou de regel gelden die van kracht is voor woorden die daar, in het Frans, op -ie uitgaan: democratie, filosofie, theologie, filologie, suprematie. Maar zo is het niet. Het Frans heeft démence, en zo hoort ons woord in de klasse van de woorden op -ence, Nederlands -entie: residentie, prudentie, presentie, absentie, clementie, resistentie. Bijgevolg: deméntie.
Wie of wat zal het hier winnen? De regel? Of de uitzondering, een ingeslopen manier, die het nog niet tot woordenboekstatus heeft weten te brengen?
L.C. Michels