Eenheid in vertalingen
Onze taal heeft in de loop van haar geschiedenis veel buitenlands taalgoed in zich opgenomen. Dat is een normaal verschijnsel voor de taal van een volk, dat door zijn gunstige ligging voor het verkeer en de handel zo veelvuldig met het buitenland kon omgaan. De aanraking met vreemde talen heeft onze eigen taal rijker gemaakt; zuivering (zo dit al mogelijk ware...) zou verarming betekenen.
Het zou wel in hoge mate van een dwaas inzicht getuigen als men in onze hedendaagse, ingewikkelde samenleving zich ging verzetten tegen de talrijke vreemde woorden die volstrekt onmisbaar zijn geworden. In de twintigste eeuw kun je niet meer leven volgens de principes van de zestiende- en zeventiende-eeuwse taalbouwers.
Er is evenwel een grens; op een gegeven ogenblik komt er een verzadiging en dan betekent een gewoon Nederlands woord een opluchting. We hebben al meer dan eens betoogd dat de vindingrijkheid om Nederlandse woorden te maken ernstig schade lijdt, als er geen enkele rem op de invoer van buitenlandse woorden is. Een soort van luiheid en lauwheid is ontstaan: iedereen verstaat het vreemde woord wel, waarom dan al die moeizame en toch vruchteloze pogingen om een eigen woord te bedenken? Nauw hangt hiermee samen het bijgelovige gevoel dat je het nieuwe begrip in het Nederlands niet zo goed kan uitdrukken, omdat de vreemde taal nu eenmaal meer en beter informatie verstrekt. Beruchte voorbeelden hiervan zijn de public relations en de industrial designing.
Nu is het wel gemakkelijk, een aantal grapjes te vertellen over het misverstand dat door vreemde woorden kan ontstaan, en de draak te steken met al het ‘snobisme’ en de jacht op ‘status’ die vooral met de betiteling van beroepen verbonden is, het is echter niet zo eenvoudig, een weloverwogen voorstel tot vertaling te doen èn middelen te beramen waardoor de Nederlandse vertaling ingang zal kunnen vinden bij het publiek. De Centrale Taalcommissie voor de Techniek en de verschillende nomenclatuurcommissies van het Nederlands Normalisatie-Instituut hebben in dezen voortreffelijk werk verricht en doen dat trouwens nog steeds.
Ook enige grote Nederlandse bedrijven zijn op dit terrein werkzaam geweest. Wij kennen bijvoorbeeld commissies van de Hoogovens, de Shell, Philips en de Unilever die goede vertalingen hebben geschapen. Onlangs hebben we gewezen op de woordenlijst van de Unilever; nu is klaar gekomen het supplement op de lijst van Philips ‘Het juiste woord’ (oktober 1964). Van de overheidsinstellingen noemen we het uitstekende werk dat het Centrum voor landbouwpublikaties en landbouwdocumentatie in Wageningen heeft verzet op het gebied van de vernederlandsing van de terminologie.
In verreweg de meeste gevallen is het Engels-Amerikaans het knelpunt. Door overneming uit die taal krijgt men zo dikwijls een woord in handen gestopt dat in uitspraak en in spelling lastig is. Het zou een vooruitgang in onze taalcultuur betekenen als we in plaats van die moeilijke woorden een gewoon, goed, rond Nederlands woord zouden kunnen gebruiken. Typische wetenschappelijke vakwoorden zonderen we uit: voor de uitwisseling van wetenschappelijk onderzoek is een internationale terminologie onmisbaar. Het gaat ons om de woorden die een deel van ons gewone leven zijn geworden of aan het worden zijn. Niemand behoeft hierbij in de eerste plaats te denken aan het redden van de ‘nationale eer’, aan het zwaaien met een roodwit-blauwe vlag; veel belangrijker is dat we in onze eigen moerstaal willen kunnen uitdrukken wat we te