Tien oktober
Wie het congres op tien oktober jongstleden heeft bijgewoond, zal ons niet tegenspreken als wij beweren dat deze dag voor ons genootschap een hoogtepunt in zijn bestaan is geweest.
De aanwezigheid van Hare Majesteit de Koningin verleende de bijeenkomst grote luister. Wij zijn er Haar buitengewoon dankbaar voor dat Zij door Haar komst blijk heeft gegeven, zoveel waardering te hebben voor ons werk.
Het aantal deelnemers overtrof dat van de vorige congressen. Deze keer waren meer dan duizend mensen naar het Kurhaus gekomen. Dat zovelen op een vrije, storm- en regenachtige zaterdag de reis naar Den Haag hebben ondernomen om hun belangstelling te tonen voor het genootschap, om in zekere zin - men vergeve ons de hoogdravendheid van de woorden - getuigenis af te leggen van hun liefde tot onze moedertaal, is voor ons onvergetelijk.
Maar hoeveel deelnemers er ook mogen zijn, hoe volmaakt de organisatie ook moge verlopen, alles zou volkomen vergeefs geweest zijn, als de sprekers gefaald hadden. Zij hebben niet gefaald, in tegendeel. Zij hebben ons allen geboeid door hun voordracht, prachtig van zeggingskracht èn inhoud.
Prof. Zaalberg schetste wat een cultuurtaal betekent: een taal die in staat is, aan alle vormen van kunst en wetenschap uitdrukking te geven. Het Nederlands heeft, als iedere taal, zijn zwakheden en onduidelijkheden; toch is het in de loop der jaren gegroeid tot een verfijnd instrument voor onze beschaving. Dat de structuur van een taal samenhangt met het volkskarakter, is een onbewezen zaak; zeker is dat wij andere mensen zouden zijn als we in een andere taal waren opgevoed.
De dichter - aldus de tweede inleider, Prof. Donkersloot - is de man die ons ‘de eerste en de laatste dingen brengt’, die tot ons spreekt vanuit een grote zwijgzaamheid. Zelden zal zo intens, zo geboeid naar een uitleg van de dichtkunst geluisterd zijn, als die oktober-ochtend in het Kurhaus. Het was doodstil in de zaal, toen de inleider een vers van Achterberg in een direct tot het hart gaande taal verklaarde.
Gerard Walschap sprak over het woord in het proza. Het Nederlands heeft als taal, ondanks alle sombere voorspellingen, nog een grote toekomst. In die taal zijn werken van innige schoonheid gemaakt. De fiere en klare taal van deze Vlaming, die zoveel verdienste heeft voor onze romankunst, te horen, was een genot op zich zelf.
Het is niet goed mogelijk, in een paar zinnen de drie inleidingen voor u te schetsen. We zullen de gehele tekst in een van de volgende nummers opnemen.
Albert Vogel droeg poëzie en proza uit onze letterkunde voor. Hij verontschuldigde zich voor zijn ‘vak’: voordragen. Maar hij had zich niet behoeven te verdedigen: zij die hem eerder gehoord hebben, weten dat hij de kunst verstaat, zich in de tekst in te leven en door zijn voordracht bij de hoorder ontroering te wekken. In het bijzonder zijn wij hem dankbaar voor zijn sublieme vertolking van Couperus' Naumachie, een meesterlijk maar moeilijk stuk proza, vol leven en afwisseling.
Grote erkentelijkheid hebben wij ook uit te spreken voor de leiding van onze voorzitter, Prof. Krul, die de bijeenkomst zo slagvaardig, charmant en met gevoel voor de betrekkelijkheid van alle dingen wist te leiden. Wij zijn er trots op dat het congres goed geslaagd is: u moet ons dit maar gunnen. Die ijdelheid duurt maar kort; het toegeven aan de ondeugd voert ons vanzelf weer terug naar de bescheidenheid: immers, zonder u, vrienden van Onze Taal, hadden we in het geheel niets kunnen bereiken.