methode te vervolmaken’, u zult zélf het werk moeten doen. En misschien doet u dat dan echt in ‘fantastisch korte tijd’; de advertentie belooft u zelfs dat u de taal dan ‘beheerst’.
Buitenlandse studenten die aan een Nederlandse universiteit of hogeschool komen studeren, moeten Nederlands als vreemde taal leren; van hèn wordt werkelijk ‘beheersen’ gevraagd. De ervaring leert dat deze studie van het Nederlands voor de meesten van hen een moeizaam en langdurig proces is. Toch zijn alle omstandigheden voor hen gunstig: ze zijn elke dag omgeven door Nederlands, horen het, lezen het, zwemmen er als het ware in. Ze krijgen les in de Nederlandse spraakkunst, kunnen gebruik maken van moderne hulpmiddelen als bandopnemer en grammofoonplaat, desalniettemin: ze krijgen de vreemde taal niet in drie-vier maanden volmaakt onder de knie. De meesten moeten er rekening meehouden dat hun studie op zijn minst een jaar langer duurt dan die van de in vooropleiding gelijkwaardige Nederlandse student.
Zoals het enig verschil maakt of een Duitser dan wel een Italiaan Nederlands wil leren, zo is het ook voor de Nederlander niet hetzelfde of hij Duits dan wel Italiaans wil leren. Het rijtje van de ‘nog-vóór-de-vakantie-talen’: Frans, Engels, Duits, Italiaans, Spaans suggereert dat ze gelijk zijn wat de moeite betreft die het de Nederlander kost om ze te leren. Deze gelijkheid bestaat niet.
Vóór een kind zijn moedertaal gaat leren, kent het geen enkele taal. De volwassene kent zijn moedertaal al. Hij zal nooit een andere taal zo volmaakt leren spreken, hij zal in geen enkele andere taal ooit de directheid en de klaarheid van de moedertaal horen, hij zal in een vreemde taal nooit de fijnste betekenisnuances leren aanvoelen, zoals hij dat in zijn moedertaal intuïtief doet. De moedertaal is iets enigs, iets onvervangbaars. Elke vreemde taal is een surrogaat voor ons. We zullen er door jarenlang gebruik sterk aan wennen, maar ze blijft een vervangingsmiddel.
Een tweede verschil met het aanleren van de moedertaal is de leeftijd. We hebben er al even op gewezen dat kinderen vóór de puberteit een bijzonder grote gevoeligheid voor taal hebben. Ze lijken dan op een wasplaat: je kunt er elk taalstempel inzetten dat je wilt. Maar na hun overgangsleeftijd verstijft dat allemaal in vrij vlug tempo. Ongetwijfeld kunnen we ook dan nog brokken van een vreemde taal min of meer leren beheersen; vooral mensen met een sterke taalaanleg kunnen het dan nog ver brengen. Dat blijven echter grote uitzonderingen en ze zijn niet te vergelijken met wat elk mens als kind kan presteren.
De taalgevoeligheid van de volwassene verschilt dus heel sterk van die van het kind. Om die reden is de vergelijking van de advertentie onjuist.
De meeste taalkundigen zien op het ogenblik als ideale methode een combinatie van plaat, bandopnemer en spraakkunst. Nog beter is het natuurlijk als de leraar op school de plaat vervangt en zelf in de klas af en toe de vreemde taal spreekt. Dat is ook op alle scholen gebruikelijk. Zonder spraakkunst gaat het niet.
Het is dus beslist onvoldoende dat een leerling alleen de vreemde taal rondom zich hoort spreken. U kent toch ook het sterk verbreide bijgeloof dat je elke vreemde taal volmaakt leert spreken als je maar lang genoeg blijft in het land waar die gesproken wordt? Wat een illusie, althans wat volwassenen betreft. Er zijn mensen die jaren in een Franssprekende omgeving wonen, en die toch nog altijd Frans spreken met een accent waar zelfs de Nederlander nog de Nederlander kan uithalen! Vraag dus niet hoe dat taaltje een Fransman in de oren moet klinken.
En kent u geen vreemdelingen die al tientallen jaren niets dan Nederlands om zich heen horen? Toch spreken ze bijna geen van allen een aan alle kanten volmaakt Nederlands. Dàt is tenminste iets wat wij allen kunnen beoordelen. We mogen dus zeggen: vrijwel geen enkele volwassene leert ooit een vreemde taal accentloos spreken en doorvóélen.
Nu zijn veel Nederlanders zo naïef om te denken dat je een vreemde taal beter spreekt, naarmate je spreektempo hoger ligt. Wat een idee! Omdat wij het Frans, het Russisch van een andere Nederlander onmogelijk kunnen beoordelen, nemen we de snelheid waarmee die Nederlander zijn fouten maakt als uitgangspunt! Laten we toch wat bescheidener zijn op dit punt, ook als het over onszelf gaat. Laten we onszelf toch niet aanprijzen als ‘zijn drie moderne talen vloeiend sprekend’. Van zulke onzin zal iedere deskundige het zijne denken en iedere directeur die een goede werkkracht zoekt, eveneens.
Het is tegenwoordig de gewoonte, in vaktijdschriften vóór of na elk wetenschappelijk belangrijk artikel een samenvatting in het Engels te geven: een ‘summary’. Zoals vanzelf spreekt, bevordert dit de internationale samenwerking van de geleerden. Nu hebben de meeste geleerden geen moeite met een Engels artikel te lezen over hun speciale vakgebied. Medici, technici, natuurkundigen zijn met een groot deel van de specialistische Engelse terminologie vertrouwd. Daarbij komt nog dat ze van de middelbare school de stevige basis voor de verdere uitbreiding van hun kennis van het Engels hebben meegekregen. Ze lezen veel Engels en komen vrij dikwijls in Engelssprekende landen.
De ervaring leert nu dat het voor deze wetenschappelijke onderzoekers vrij lastig is de ‘summary’ in werkelijk feilloos Engels op te stellen. Ze schrijven de tien, twintig regels vlot op; wat er staat, ziet er echt goed uit. Laten ze echter de tekst controleren, door een Engelsman, dan blijkt pas hoeveel fouten gemaakt zijn. Vaak zijn het kleinigheden, maar ieder weet hoe juist door die ‘kleinigheden’ een stuk taal verknoeid kan worden.
Het zou onzin zijn te beweren dat we niet ons best moeten doen om vreemde talen te leren. Als Nederlanders kunnen we ons dat nauwelijks veroorloven; trouwens, de kennismaking met vreemde beschavingen via de taal kan ons buitengewoon verrijken. In dat opzicht doen de talencursussen heel goed werk, vooral voor degenen die niet het voorrecht hebben goed schoolonderwijs in vreemde talen te krijgen. We zouden