Naamvalsresten
In onze geschreven taal zijn nog resten herkenbaar van ons oude naamvalssysteem. Bladert u in een woordenboek, dan vindt u er in korte tijd enige tientallen: in arren moede, van goeden huize, uit dien hoofde, om den brode, met voorbedachten rade, ter beschikking.
Zo komt de vorm des alleen nog maar voor in vaste verbindingen: de heer des huizes. Soms is dat woord verschrompeld tot een s-je; we zijn dan gewend met een weglatingstekentje (apostrof) te werken: 's lands wijs 's lands eer, langs 's heren wegen. Heel gewoon is het geworden in bepalingen als 's avonds, 's maandags, 's winters. Als u Den Haag met 's-Gravenhage wilt blijven aanduiden (een verrukkelijk stukje folklore ter verwarring van buitenlanders), schrijf die naam dan goed, dus met het koppelstreepje om aan te geven dat de 's alleen bij Graven hoort. Een schrijfwijze als 's-zaterdags is fout: de 's hoort bij de hele zaterdag. Bij dinsdag en donderdag (en vrijdag?) wordt geen 's gebruikt: dinsdags, donderdags.
Het gebruik van der is nog bij lange na niet uitgestorven. Het mag voorkomen bij het meervoud van alle zelfstandige naamwoorden en bij het enkelvoud van de woorden die we met zij aanduiden, dus der mensen en der mensheid, Dat hier een ruime kans op fouten aanwezig is, kunt u dagelijks in de gedrukte wereld vaststellen: der senaat, der strijd, de leden der raad, de gevolgen der oorlog, de delen der thermometer. De fout is verklaarbaar: niet alleen geven we graag een accentje van deftigheid aan onze geschriften door een woord zij te maken, maar ook vinden we steun in het meervoud waar der altijd is toegelaten. Wie niet heel zeker is van de hij-zij-zaak, moet maar altijd van de schrijven. U doet daarmee niets onnatuurlijks, in tegendeel!
Naamvalsresten vindt men in vele woorden terug. Bijvoeglijke naamwoorden als: goedertieren, ouderwets, allerlei; bijwoorden als: blootsvoets, onverrichter zake, langzamerhand, gewapenderhand, geenszins. We kunnen het aantal niet meer uitbreiden in onze hedendaagse taal, met andere woorden naast blootsvoets, blootshoofds kunnen we niet blootsbeens maken, tenzij we een bepaald effect (bijvoorbeeld van humor) daarmee beogen; we zeggen nu ‘met blote benen’.
In sommige van die woorden kan men duidelijk zien dat er vroeger ook niet altijd zekerheid aangaande de geslachten was: halverwege (vrouwelijk), zijns weegs (mannelijk), indertijd (vrouwelijk), destijds (mannelijk), ter wereld (vrouwelijk), ondank is 's werelds loon (mannelijk).
Staande uitdrukkingen met naamvalsresten zijn de schrik van alle kinderen die dictees moeten maken. De regel lijkt niet moeilijk: de derdenaamvals-e (raad-rade, brood-brode, begin-beginne) gaat vergezeld van een -n als uitgang van het bijvoeglijk woord. In het begin wordt dus in den beginne. Bij vrouwelijke woorden is de uitgang van het bijvoeglijk woord een -r: in dier voege, met luider stemme. Maar zodra het zelfstandig naamwoord er niet meer vreemd uitziet, dus zodra het voor ons gehoor de normale vorm heeft, gaan we weifelen: op de(n) duur, in de(n) regel. Gelukkig bezitten we, volgens de woordenlijst, de vrijheid om in dat geval de n weg te laten. Veelvuldig wordt mishandeld de uitdrukking in groten getale. Hoe zou zij ‘in groten getalen’ kunnen zijn? Niet getalen maar getallen is het meervoud.
Een lange reeks van ruim 200(!) staande uitdrukkingen is vervaardigbaar met te. In dat pietluttige woordje zijn allerlei betekenissen te zamen (zo moet het!) gekomen: te klein, te lopen, des te mooier, te Sneek. Vooral als voorzetsel moet het dienst doen in zeer uiteenlopende gevallen. Soms blijft het naakt te, dan weer vloeit het samen met het volgende: teleur, dan weer wordt het ten of ter. Is het nu te elfder ure of ter elfder ure? Met redenering komt men er niet altijd uit. Met de naamvallen en geslachten zijn in de loop van de eeuwen zoveel ‘fouten’ gemaakt en terecht of ten onrechte (waarom het één aan elkaar en zonder naamval, het ander los en mèt naamval?) bekrachtigd dat we er niet steeds uit wijs kunnen worden. Te kan zo vastgegroeid zijn in het woord daaropvolgend, dat we het nauwelijks nog herkennen: terloops, telkens, telkenjare, terdege; het is ook aanwezig in de twee oude trouwe h-houwers: thuis en thans.
Ter = te der en ten = te den. Daarmee is de theorie gegeven. De praktijk maakt het ons wat lastiger. Zo bestaat de ambtelijke uitdrukking ten deze naast de ‘gewone’ te dezen. Er zijn ook keuzegevallen als: te en ten enen male, te en ter rust(e), te en ten uwent. Komt achter te een woordje als deze, die, al of mijn, uw e.d., dan schuift de n of r naar die woordjes. Dus ten tijde = in de tijd, te allen tijde = in alle tijd. Zo ook: te mijnen huize en te uwer beschikking.
Ga die tweehonderd te-uitdrukkingen maar niet in het dikste woordenboek opzoeken, u kunt uw energie aan iets beters besteden. Met beleid gebruikt, kunnen ze uw betoog doorspikkelen met wat statigheid.