Onze Taal. Jaargang 32
(1963)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[Nummer 5] | |
De ingdoodIn een van de vorige nummers (febr. 1963) hebben we wat onverschillig vastgesteld dat het zinnetje ‘het ziet er niet naar uit dat we beter weer krijgen’ in officieel proza zou luiden: ‘de vooruitzichten op weersverbetering zijn gering.’ Daarmee hebben we ons wat op de hals gehaald. Wij kregen ter vonnissing toegestuurd o.a. de volgende zinnen: Ze zijn tot een nieuwe vormgeving van het produkt gekomen. Het comité heeft een verklaring uitgegeven dat het enz. De uitbetaling van de overuren zal voortaan door de boekhouder geschieden. De verzorging van het blad moest nu wel de ander op zich nemen. Bevestiging van het bericht zal niet meer plaats vinden. De adviseur draagt zorg voor de beoordeling van de ambtenaar. Deze zinnen hadden volgens de inzenders moeten luiden: Ze hebben het produkt een nieuwe vorm gegeven. Het comité heeft verklaard dat het enz. Voortaan zal de boekhouder de overuren uitbetalen. Nu moet wel de ander het blad verzorgen. Het bericht zal niet meer bevestigd worden. De adviseur beoordeelt de ambtenaar. Vooropgesteld dit: in stijllessen over ‘leesbaarheid’ zult u gewaarschuwd worden (= een waarschuwing krijgen) tegen zinnen als de bovenvermelde zes. En terecht, men moet niet zijn kracht zoeken in zinnen waaruit de persoon en de actie plaats maken voor een kille, zakelijke onbepaaldheid. Verhaaltje 1: Ik koos een taart uit; het was immers moederdag. Toen ik wilde betalen, merkte ik dat ik geen geld genoeg bij me had. De paar centen die ik in mijn zak had, waren niet voldoende. Verhaaltje 2: Ter gelegenheid van de viering van moederdag werd een keuze van een taart door mij verricht. De constatering van de afwezigheid van voldoende geld had echter plaats bij het treffen van maatregelen om tot betaling over te gaan. De zich in mijn zak bevindende muntstukken bereikten tezamen niet de grootte van het bedrag dat ter voldoening van de benodigde som vereist was. In november 1959 hebben wij gewezen op de rol van de onbepaalde wijs in de stijl. Een onbepaalde wijs als zelfstandig naamwoord is zeker goed Nederlands: de kunst van het beminnen, de gevaren bij het schaatsen. Kijk evenwel eerst even naar een andere mogelijkheid eer u schrijft: het hier plaatsen van rijwielen is verboden; misschien zou beter zijn: u mag hier uw fiets niet neerzetten. Maak het de lezer ook niet te lastig met een zin als: het al of niet zich kunnen aanpassen aan het onvermijdelijk in levenspraktijk belemmerd worden door langdurige ziekte hangt af van het bewust aanvaarden van de situatie. De opmerking over de onbepaalde wijs heeft ook betrekking op het zelfstandig naamwoord dat de actie moet omschrijven. Natuurlijk zijn er genoeg gevallen dat het zelfstandig naamwoord de voorkeur verdient boven een werkwoord. Bedenk echter: een werkwoord is in elk geval korter en directer.Ga naar eind1) ‘De berekening van de gevraagde waarde vond plaats door hem’, zal meestal niets anders zijn dan ‘hij berekende de gevraagde waarde.’ Soms is er sprake van een bepaalde nadruk op de handeling. Bijvoorbeeld: ‘de fabriek bemoeit zich niet met de installatie en de voorlopige ijking, maar neemt de definitieve ijking op zich’, dus: ‘de definitieve ijking geschiedt door de fabriek’, en niet: ‘de fabriek ijkt definitief.’ Maar men kan ook te ijverig zijn in de stijlles. De laatste van de zes zinnen laat dat zien. Beoordeling is in die zin een taak, een functie van de adviseur. Deze taak is in een aantal voorschriften precies gereglementeerd, de adviseur is speciaal aangesteld om beoordelingen te verrichten. De beoordeling is hier een proces. | |
[pagina 38]
| |
een werkwijze, niet een actie zoals die wordt uitgedrukt in: hij beoordeelt. De beoordeling van de ambtenaar is niet een min of meer willekeurig uitgesproken mening: ik vind hem goed of slecht maar heeft als resultaat een uitvoerig rapport op grond waarvan dingen gaan gebeuren: als verhoging van rang, verandering van werk, verbetering van salaris (3x ing!). Naarmate het maatschappelijk leven ingewikkelder is geworden, neemt de behoefte tot abstractie in de taal toe; men kan dit o.a. vaststellen aan de frequentie (óók in het gewone gesprek) van woorden en uitdrukkingen als: factor, element, mate, graad, in de sector van, in het vlak van, (tijd)technisch gezien, grootheid. Je kunt in plaats van ‘het is onmogelijk’ een trapje hoger gaan en zeggen: ‘het behoort tot de onmogelijkheden’; in plaats van ‘de club speelde beter voetbal’ komt ‘voetbaltechnisch gesproken vertoonde de club een hoge mate van superioriteit’; in plaats van ‘steeds meer mensen hebben televisie’ komt ‘het televisiebezit begint een massakarakter te krijgen’; in plaats van ‘populariteit is veranderlijk’ komt ‘politieke populariteit is een veranderlijke grootheid.’ Bij deze voorbeelden zijn de werkwoorden wat hun betekenis betreft onbelangrijk geworden, ze zijn een soort hulpwerkwoord bij het zelfstandig naamwoord. In het zelfstandig naamwoord zit het voornaamste van de zin: we kiezen nieuwe kamerleden (het werkwoord doet het) - een verandering in de samenstelling van de kamer vindt door verkiezingen plaats (de zelfstandige naamwoorden doen het). Nu kan men wel beginnen met en doorgaan met het tappen van een aantal grollen over deze substantievenstijl, maar het is beter om eerst te aanvaarden dat deze stijl - blijkens de voorbeelden die voor het grijpen zijn, ook in O.T.! - een kenmerk is van deze tijd. Zo moet men inzien dat een persoonlijke stijl (hij doet iets) niet overal wenselijk is, maar dat de onpersoonlijke (de ‘doening’ van iets wordt verricht/vindt plaats/geschiedt door hem) evenveel en misschien zelfs in bepaalde gevallen meer rechten heeft. Men schept met ‘de doening door iemand’ afstand. Dat niet alleen, het kan ook zijn dat men welbewust abstraheert, een trap hoger gaat: hij beoordeelt niet, maar ‘verricht een beoordeling.’ Immers ‘beoordeling’ behoort tot een hogere graad van abstractie, het staat naast al het andere dat een functionaris in deze klasse doet: verhoging, melding, verlaging, vaststelling; al deze ingdingen zijn functies. Helemaal zwevend wordt: ‘hij draagt zorg voor de uitvoering van de beoordeling.’ Waarschijnlijk (= het behoort tot de waarschijnlijkheden) is hier ook de invloed van de wetenschappelijke taal speurbaar. De wetenschap registreert en rangschikt begrippen; spanning, bepaling, vervorming, werking, vertraging, verhitting, afkoeling, het zijn woorden die verschijnselen ordenen en niet acties beschrijven. Hetzelfde geldt voor woorden als: relatie, energie, temperatuur, gewicht. Misschien zou men een zin als ‘de snelheid van de auto was hoog’ nog kunnen veranderen in ‘de auto reed zeer snel’, maar men moet niet iets gaan veranderen in ‘voor de voortplantingssnelheid van de breuk is weinig energie nodig doordat de kerfwerking verontrustend is.’ Het verschijnsel van abstractie doet zich ook voor in de naamgeving: de leerkracht in plaats van de onderwijzer, onderwijzeres, leraar, lerares; de verkeersdeelnemer in plaats van de voetganger, fietser, bromfietser, motorrijder, automobilist; de belastingschuldige in plaats van meneer A en mevrouw B. Nu kan men daarover minachtend zijn schouders ophalen en zeggen dat zo'n leeg, dom woord een typisch teken is van onze kleurloze tijd, nu de mens geen eigen naam meer heeft, maar honderd keer is ondergebracht in honderd kaartsystemen, naar gelang van het bureaucratische hok waarin hij gevangen gehouden moet worden. Leeg en dom is zo'n woord zeker als het zonder enige noodzaak in de plaats komt van de eigen naam, maar in bijvoorbeeld een moderne wet of verordening, die met algemene, overkoepelende begrippen wel moet werken, kan het niet gemist worden. Samen met de neiging tot abstractie gaat de neiging tot concentratie. In februari 1963 wezen we op het verdwijnen van de bijzinnen: de op haar genomen arbeid, een eerlang te verschijnen Nederlandse editie, de door de gemeente op zich genomen verplichting, de zich aldaar te vestigen bedrijven, de in dit jaar gereedgekomen en gereed te komen woningen, de nog plaats te vinden risicoverzekering. Vooral het laatst genoemde verschijnsel kan, als de spanning tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord te groot wordt, een bijzonder indrukwekkende en onbegrijpelijke stijl opleveren. Voorbeeld (gevonden in een rapport): ‘Het onderzoek berust op bestudering van alle details der door de arbeiders in twee opeenvolgende, niet gemist kunnende worden produktiefasen uitgevoerde handelingen en der voor de meting van de benodigde tijd belangrijke arbeidsomstandigheden.’ Ongelukkig de man die tien bladzijden van dit soort proza moet lezen: hij kan het verhaal niet opzij schuiven, want hij moet weten wat erin staat! Men mag niet per se het verschijnsel van de substantievenstijl, de abstractie in de naamgeving en de concentratie verketteren. De stijl dient aangepast te zijn aan het onderwerp waarover men schrijft, het doel waarvoor men schrijft en de persoon voor wie men schrijft. De deurwaarder die me komt vertellen dat ik nu eindelijk mijn belasting eens moet betalen om narigheden te voorkomen, zal dat bij een kopje koffie anders doen dan wanneer hij de officiële akte van betekening komt oplezen; dan, immers, komt hij zeggen: Heden de zoveelste heb ik ondergetekende enz. aan de belastingschuldige het bevel gedaan om binnen twee dagen het invorderbare bedrag te betalen benevens de kosten van vervolging met aanzegging dat bij gebreke van betaling zal worden overgegaan tot inbeslagneming enz. Vervolging, aanzegging, betaling, inbeslagneming: ing, ing, ing, ing. Goed Nederlands en in dit fiscaal incident moeilijk vervangbaar door nog beter Nederlands. Wie dit soort taal napraat, zo maar om gewichtig te willen zijn, om ons lettergrepen in handen te stoppen in plaats van gedachten, spuit een rookgordijn van woorden om zich heen. Sommigen moeten beroepshalve wel eens lettergrepen bieden in plaats van gedachten: zij moeten communiqués opstellen over zaken waarover niets te | |
[pagina 39]
| |
zeggen is of waarover niets gezegd mag worden. Toch moet er iets gezegd worden. Dan blijken de ingwoorden een nuttige functie te vervullen. Over dit ing vonden we een fabeltje in een Duits boekGa naar eind2); vrij vertaald luidt het aldus: In de oertijd zijn de reuzenhagedissen uitgestorven; men vindt nog een paar van hun geraamtes in sommige musea. Ze waren te groot, te plomp geworden: de natuur liet ze daarom sterven. Als deze oerdieren hadden kunnen spreken, zou hun taal een ononderbroken reeks van ing geweest zijn: bing, ting, wing of zo iets. En de andere dieren was niets anders overgebleven dan ze te doden, omdat zij hun ge-ing niet meer konden uithouden. Wij leven ook in een tijd van de dinosaurussen, in een taalmesozoïcum. Het ing regeert. In de lente van dit leven kon nog gezegd worden: ‘De beide ministers hebben in hun gesprek kunnen constateren dat ze het eens zijn over bijna alle kwesties; een paar punten moeten nog worden opgehelderd.’ Tot de tijd van nu heeft deze zin de volgende etappes afgelegd: ‘De beide ministers hebben in hun onderhandeling kunnen constateren dat ze het eens zijn over bijna alle kwesties; een paar punten moeten nog worden opgehelderd - de beide ministers zijn bij hun onderhandeling tot de constatering gekomen dat ze het over bijna alle kwesties eens zijn; een paar punten moeten nog opgehelderd worden - de beide ministers zijn bij hun onderhandeling tot de constatering van hun in bijna alle kwesties aanwezige overeenstemming gekomen; een paar punten behoeven nog opheldering.’ Nu is de zin de ingdood gestorven en daarmee is hij rijp voor het communiqué. |