| |
| |
| |
[Nummer 4]
| |
Joodse woorden in het Nederlands II
Een vorig artikel over bovengenoemd onderwerp (O.T. december 1962) van dit blad was gewijd aan die Joodse woorden, die langs de weg van het Jiddisj, vaak langs de omweg van het Bargoens, hun plaats in het Nederlands gevonden hebben. Hun aantal is betrekkelijk groot, vooral in het Amsterdamse dialect, maar slechts een gering aantal heeft het Algemeen Beschaafd Nederlands bereikt. Het gros is tot de volkstaal beperkt gebleven, of ze zijn slechts in beperkte kring bijv. bij markt- en veehandelaren of in kunstenaarskringen in gebruik. Voorzover de onderwereld ze in haar taalschat heeft opgenomen, zijn ze in vorm en betekenis vaak nauwelijks te herkennen. Terwijl deze woorden in het algemeen pas in latere tijd in het Nederlands opduiken, is er een andere groep Joodse woorden, die onder de invloed van het Christendom veelal reeds vroeg in de Middeleeuwen hun intree doen. In tegenstelling tot de Jiddisj-Joodse bevat deze groep geen Middelhoogduitse woorden, terwijl de Hebreeuwse (soms Aramese) woorden niet alleen een ander dialect van het Hebreeuws vertegenwoordigen, maar ook hun vorm niet onder Middelhoogduitse maar onder Griekse invloed gewijzigd hebben. Evenzeer in tegenstelling tot de Jiddisj-Joodse groep zijn zij niet tot de volkstaal beperkt gebleven, maar behoren zij tot de taalaristocratie. Enkele voorbeelden mogen dit verschil duidelijk maken:
Jiddisj |
Hebreeuws |
Nederlands |
|
sjabbes |
sjabbat |
sabbat |
Jouchonon |
Jochanan |
Johannes |
Jitschok |
Jitschak |
Isaac-Izaak |
Jisroeil |
Jisrael |
Israel |
Zoals bekend is, wemelt de Nederlandse taal van aan de bijbel ontleende zegswijzen, ook buiten de zgn. ‘tale Kanaäns’. Uitdrukkingen als: steen des aanstoots, zondebok, hemel der hemelen zijn letterlijke vertalingen van Hebreeuwse zegswijzen uit het Oude Testament. Ook het woord ‘opgaan’ in ‘ter kerke opgaan’ stamt in zijn oorsprong niet uit deze Lage Landen en zelfs het woord ‘apostel’ is een regelrechte vertaling uit het Hebreeuws. Kaïnsteken, Gideonsbende, Enakskinderen en dergelijke combinaties zijn al evenzeer van bijbelse oorsprong. Hebreeuwse oorsprong hebben verder niet alleen vele, in Nederland gebruikelijke, oud-testamentische voornamen als Abraham, Jacob, Jozef, Simon, Susanna, Sara enz. maar ook nieuw-testamentische als Johannes van Jochanan (= God is genadig geweest), Zacharias van Zecharja(hoe) (= God heeft zich herinnerd), Mattheus van Mattitja(hoe), (= Gave Gods), Elisabeth van Elisjeba en Maria van Mirjam.
Wij willen echter in dit artikel leenvertalingen en namen buiten beschouwing laten en ons beperken tot een groep woorden, waarvan de Hebreeuwse afkomst nog altijd duidelijk is en zelfs door hun vaak Grieks opperkleed doorgluurt.
Amen hangt samen met een Hebreeuws werkwoord, dat o.a. = bevestigen. Het werd en wordt als betuiging van instemming of bekrachtiging gebruikt, ongeveer: ‘zo zij het’. Het Grieks heeft alleen invloed uitgeoefend op de klemtoon, die in het Hebreeuws op de tweede lettergreep ligt. Hiervan afgeleid beamen oorspronkelijk beamenen = ergens mee instemmen.
| |
Aloë
Hebr. ahal mv. ahaliem. Een kruid of plant, die enige malen in de bijbel genoemd wordt.
| |
Baäl
Hebr. ba'al eigenl. heer, bezitter of echtgenoot. Op vele plaatsen door de Kanaänieten als natuurgod vereerd en in verschillende eigennamen voorkomend, vgl. het Babylonische ‘Bel’. Het woord Baal vormt ook het eerste deel van ‘bolleboos’ van Hebr. ‘ba'al’ habajies = heer des huizes of lid der Joodse gemeente.
| |
| |
| |
Cherub
van Hebr. kéroeb, waarschijnlijk door omdraaiing uit Rekoeb = rijdende (engel). Keroebiem waren de engelen, die volgens Genesis, na de verdrijving van het eerste mensenpaar de poorten van het paradijs bewaakten. In de tabernakel waren hun afbeeldingen aan beide zijden van de arke des verbonds geplaatst. In de tempel waren zij in het Allerheiligste aangebracht. Cherubijn is een oudere vorm vernederlandst uit het meervoud Cheroebiem.
| |
Farizeeër
van Hebr. pároesj. = afgescheiden, apart. Een religieuze, in mindere mate ook politieke partij tijdens de periode van de tweede tempel, die zijn aanhang vooral onder de volksklasse had. De generaliserende betekenis ‘schijnheilige’ heeft het onder invloed van het N.T. aangenomen, ofschoon ook de Talmoed sommige groepen als zodanig karakteriseert.
| |
Gehenna
Hebr. Ge. Hinnom of Ge-ben-Hinnom = Dal van (de zoon van) Hinnom. Een dal ten Z.O. van Jeruzalem, waar kinderen aan de Moloch geofferd werden, later synoniem met ‘hel’.
| |
Hallelujah
van Hebr. halleloe-jah = prijst God. Refrein aan het begin en einde van een aantal psalmen.
| |
Hosanna
van Hebr. Hosja'na = help toch. Nog steeds worden op het Loofhuttenfeest in de synagoge palmtakken in optocht rondgedragen onder het zeggen van gebeden met het refrein Hosja'na.
| |
Hysop
van Hebr. Esob, een plant die verschillende malen in het N.T. genoemd wordt. Ze diende voor ontzondiging en werd ook als reinigingsmiddel gebruikt. Ook werd een van de soorten gebruikt om het eten te kruiden of als geneesmiddel. In Exodus wordt een bundel hysop gebruikt om er het bloed mee aan de deurposten te strijken.
| |
Jeremiade - jeremiëren
jammerklacht, jammeren. Deze beide woorden herinneren aan het bijbelboek: Klaagliederen van Jeremia.
| |
Jonassen
Kinderspelletje ‘Toen Jonas in de walvis zat’. Zinspeelt op de avonturen van de profeet Jona, verhaald in het gelijknamige bijbelboek. Jona = duif.
| |
Jubeljaar
Hebr. sjenat jobel. Het 50e jaar, waarin volgens Lev. 25 slaven vrij werden en de bodem die sinds het vorige jubeljaar vervreemd was, weer tot het oude familiebezit terugkeerde. Jobel = ram. In Lev. 25 wordt voorgeschreven dat het jubeljaar door het blazen op een ramshoorn moest worden aangekondigd. Bij de belegering van Jericho blazen de priesters eveneens op de ‘Karen ha - jobel’ = ramshoorn.
| |
Kabbala
Hebr. Kabbala = ontvangst, traditie. Mystiek-religieuze stroming in het Jodendom. Getallenspeculatie in mystieke verklaring van bijbelverzen kenmerken deze stroming. Het Ned. woord kabaal gaat terug op Kabbala, evenals met andere betekenisontwikkeling het Duitse Kabale en het Franse cabale.
| |
Levieten
Iemand de Levieten lezen. Een strafpredikatie houden, iemand berispen. Herinnert wel aan Deut. 31:9 e.v., waar de priesters uit de stam Levi de plicht werd opgelegd de wet voor te lezen.
| |
Mammon
Hebr. Mamon = geld. vermogen. In deze zin, zonder ongunstige nevenbetekenis in de Talmoed gebruikt. In het N.T. gepersonifieerd: de Mammon dienen.
| |
Manna
Hebr. manna. Voedsel dat volgens het bijbelverhaal uit de hemel viel, tijdens de tocht der Israëlieten door de woestijn.
| |
Messias
Vergriekste vorm van het Hebr. másjieach = gezalfde. Oorspronkelijk ook van koningen en priesters.
| |
Mene tekel
uit het Aramees. Volgens Daniël 5 verschenen deze woorden aan de muur van de feestzaal van Belsatzar van Babylonië. Daniël voorspelde daaruit 's konings ondergang. De vertaling: ‘geteld, gewogen’, wordt niet algemeen aanvaard.
| |
Rabbi
van Hebr. rab = heer, meester, letterlijk, mijn heer, mijn meester. Titel van schriftgeleerden, later ook eenvoudig: meneer. De Joden gebruikten in de spreektaal de Jiddisje vorm rebbe. De vorm rabbijn stamt uit het Middellatijn. Het nieuwtestamentische rabboeni of rabboni is wel Aramees.
| |
Sabbat
Hebr. sjabbat van een werkwoord dat = ophouden, rusten. Daartoe sabbatsreis nl. de afstand, die men op die dag buiten zijn woonplaats mocht afleggen. Sabbatjaar, het zevende jaar, waarin het land braak moest blijven liggen.
| |
Sanhedrin
Hebr. woord v. Griekse origine = synedrion. Hoge Raad van 71 leden, zowel hooggerechtshof als wetgevend lichaam. Voor de verwoesting hield het Sanhedrin zitting in de tempel.
| |
Satan
Hebr. Sa'tan = hij die hindert, tegenstander, aanklager.
| |
Seraf
meerv. Serafiem. Orde van engelen. Het Hebr. woord ‘seraf’ betekent ook ‘slang’. Het enkelvoud serafijn is een oude uit het meervoud vernederlandste vorm, evenals cherubijn.
| |
| |
| |
Sikkel
Hebr. 'sjekel, oorspronkelijk gewichtseenheid, later zilveren munt.
| |
Sjibbolet
Hebr. sjib'bolet = korenaar. In de Westeuropese talen, ook in het Nederlands, heeft het de betekenis gekregen van toetswoord, herkenningswoord, hetgeen herinnert aan het verhaal dat de vluchtende Efraïmieten, die de sj van sjibbolet als s uitspraken, zich door deze uitspraak verrieden.
| |
Talmoed
Hebr. Talmoed = onderwijzing. Samenvattende naam voor de discussies der rabbijnen over wet en traditie. Men onderscheidt de Jeruzalemse en de Babylonische Talmoed.
| |
Zebaoth
Hebr. Tseba'ot meerv. van tsaba = leger. God Tsebaot is de Heer der Heirscharen d.w.z. van het Hemelse en aardse leger. Het is een naam, die zeer vaak in het O.T. en een enkele maal in het N.T. vermeld wordt.
| |
Kibboets
Een woord dat eerst sinds kort zijn intrede in de Nederlandse woordenboeken heeft gedaan, is het woord Kibboets = verzameling, groep. In het nieuwe Israel zijn kibboetsiem, dorpen gesticht door groepen van pioniers, die slechts gemeenschappelijk eigendom kennen en vooral in het beginstadium de belangrijkste factor waren in de opbouw van het land.
H. Beem
|
|