Onze Taal. Jaargang 31
(1962)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdGave en nameEr is geen algemene regel, of bepaalde regelmaat aan te wijzen in de keuze, die in onze taal telkens gedaan is tussen de verschillende theoretisch mogelijke manieren van afleiding van zelfstandige naamwoorden, die de handeling uitdrukken (werkingsnamen) bij sterke werkwoorden. De grillige verscheidenheid ook weer variërend in de verschillende tijdperken, kan doen denken aan willekeur. Natuurlijk is dat niet meer dan schijn, er moeten voor elke keus in elk geval drijfveren zijn geweest voor de enkeling die benoemde, en de groep, straks de massa, die deze benoeming overnam, maar dit stuk van het taalleven is zo samengesteld, dat men om- | |
[pagina 39]
| |
trent het waarom het veelal bij gissen laten moet. Bij de zwakke werkwoorden staat de zaak er veel eenvoudiger voor: -ing is hier vrijwel het enige vormingsmiddel; -nis komt maar bij uitzondering voor; -schap is nog veel zeldzamer. Het is goed, te onderscheiden tussen enkelvoudige en de samengestelde werkwoorden, als men de vorming der daarmee samenhangende werkingsnamen wil nagaan. Het bestaan van een bepaalde vorm daarvan bij het enkelvoudige werkwoord beslist volstrekt niet over de mogelijkheid bij de samenstellingen. Dat gave algemeen gebruikelijk is, van de oudste tijden af, bewijst niets voor opgave, overgave, teruggave, enz. Evenmin gifte in het oudste Nederlands, voor aan- of afgifte. Ook dient men, om de afleidingen bij ‘geven’ en ‘nemen’ goed te begrijpen en te beoordelen, soortgelijke vormingen bij andere sterke werkwoorden van de zelfde vervoegingsklassen te vergelijken: eten, vreten, meten, treden, lezen, wegen, plegen, bidden, liggen, zitten, zien (uit: zehen); helen (verouderd); kwelen, stelen, bevelen, scheren, breken, spreken, wreken, steken. Letten wij op de ouderdom van woorden als vraat, erfgenaam, waag, laag, voor- en nazaat, havezate, schaar (ding- of persoonsnamen) en (in)braak (liggen), kwaal, maat, spraak, wraak, dan zien wij dat de klankwijziging van e tot lange a, in de vervoeging van deze klassen een zo vast verschijnsel, van oudsher ook in de vorming van de bijbehorende naamwoorden aandeel heeft gehad. In nieuwere tijd komt deze vorming niet meer voor; althans niet in haar oorspronkelijke spontane echtheid. Wel nog soms op andere wijze: door ontlening en nabootsing van reeds bestaande woorden in vreemde of in eigen taal; ook wel door verbinding van deze twee invloeden. Dit betreft dan, altijd en alleen, samengestelde werkwoorden. En het grote voorbeeld was Duitsland, zodra zijn taal en literatuur te onzent groter bekendheid ging krijgen: dat is in en na de 18de eeuw. Wij hadden zelf al enige van dergelijke vormingen ook bij samengestelde werkwoorden: inlage, overmaat, voorspraak, bijspraak, inbraak, zijn alle reeds Middelnederlands; overgave schijnt al voor te komen in de 16de eeuw. Sommige ervan kunnen hun betekenis door oostelijke invloed hebben uitgebreid, zoals inlage, dat in de middeleeuwen alleen: naar binnen verlegde dijk betekende, in Hooft's tijd ook: inlegering, en dat sinds ± 1700 voorkomt als: ingebrachte geldsom, inleggeld; dit laatste wel onder Duitse invloed. In de 19de eeuw werd het nog eens, kersvers, uit Duitsland geïmporteerd ten dienste van de spaarbanken en hun klanten. Want ‘inleg’, als het volk bleef zeggen, had geen meervoud, en het was de spaarbanken om de meervouden te doen! En die zijn er gekomen, al heeft ons volk voor het aangeboden germanisme bedankt. Maar in vele andere gevallen gingen zulke vliegers wel op; bij wat wij al soortgelijks hadden, voegde men gemakkelijk oppervlakkig vernederlandste Duitse termen: eerst in bepaalde soort geschreven taal, geleidelijk aan zijn er niet weinige verder doorgedrongen, tot in de gewone spreektaal toe. Opgave is uit de tweede helft der 18de eeuw, uitgave vindt men ook eerst in die eeuw; teruggave, wedergave, (althans in de betekenis van teruggeven) zijn zeker niet ouder; doorgave zal heel jong zijn, en naar we hopen nog zeldzaam; zoals men misschien ook wel eens, hier of daar, afgave en toegave zou kunnen ontmoeten. Ondanks het oude enkelvoudige gave, heeft men dus - afgezien van een wat ouder overgave - eerst afleidingen met -gave bij samengestelde werkwoorden gemaakt in de 18de eeuw en later, onder invloed van Duitse lectuur. Tot zolang - en de bloei van onze literatuur lag daarvoor - heeft men ze niet nodig gehad. Wij zouden nog wel zonder kunnen; laten wij ze, buiten de ingeburgerde drie: overgave, uitgave, opgave (maar dit niet als: taak!), vermijden. Wij moeten onze taal niet zo véél, maar zo weinig mogelijk, op de Duitse leest schoeien. Over de overeenkomstige vormen in samenstellingen van nemen kan men korter zijn. Ondanks erfgenaam (ouder: erfname) kunnen wij toch eigenlijk uit het Nederlands geen werkingsnaam name als parallel van gave aanwijzen. Wat als zodanig in vorming bij samengestelde werkwoorden voorkomt, draagt het Duitse merk op het voorhoofd. Zij zijn, anders dan de woorden op -gave, die ten dele nog 18de-eeuws waren, alle uit de 19de eeuw, meest naar het schijnt uit de tweede helft, of van nog later tijd. Het W.N.T. zegt van alle tezamen, dat zij bij ons voorkomen, zonder twijfel in navolging van het Hoogduits: ‘de puristen vermijden ze nog altijd zoveel mogelijk’ (IX, 1837). Moge dat zo blijven. Dr. Leest heeft in 1929 in zijn boek over de Duitse invloed op het Nederlands der Protestantse theologen in de 19de eeuw ook deze woorden op -name telkens moeten aanwijzen. Dat een groot deel van ons volk er toch niet aan wil, blijkt wel uit de nadrukkelijkheid, waarmede men de betere Nederlandse vormingen op -ing er in een hele reeks tegenover handhaaft: aanneming, afneming, inneming, op-, over-, toe-, terug-, wegneming. Ook bij de samenstellingen van -geven zijn vormingen op -ing mogelijk: ingeving, toegeving, aangeving, voorgeving, e.a., maar zij zijn minder in gebruik dan bij -nemen. De gesubstantiveerde infinitief komt veel voor; en wij hebben bovendien verscheidene werkingsnamen op -gifte en -gift. Daaronder zou men die op -gifte voor heel oud willen houden: zoals zij ook het duidelijkst werkingsnaam zijn. Want bij toegift, voorgift denkt men meer aan het resultaat der handeling dan aan de handeling zelf, terwijl wedergift (contra-schenking) en nagift zelfstandige samenstellingen lijken. Maar toch, slechts ten dele komt het uit. Overgifte en uitgifte zijn inderdaad al Middelnederlands, maar aangifte en afgifte schijnen zeer jong. Het woordenboek van Halma (18de eeuw) en dat van Weiland (1826) kennen nog alleen: aangeving. Het woord aangifte zal opgekomen zijn niet lang na 1800 in ambtelijke administratieve sfeer, analogisch gevormd naar overgifte of uitgifte. En afgifte zal in dezelfde tijd op dergelijke wijze zijn ontstaan. De schijn kan misleiden, ook ten aanzien van oudheid. Hoe ouderwets lijkt het woord inzage en hoe echt Nederlands. In het Duits bestaat het niet; trouwens dat heeft ook in plaats van de oudgermaanse g van ons zagen, de h van sahen. En toch... is het nieuw, opge- | |
[pagina 40]
| |
komen in het begin der 19de eeuw, en door taalgeleerden nog tot 1850 toe bestreden. En toch... kan men het voor een germanisme houden, zij het van een bijzondere soort. In de tijd, toen men -gave beter of mooier vond dan -geving of -gifte, aan overname in plaats van -neming ging denken, en bijlage invoerde voor toevoegsel of aanhangsel, naast inlage, omdat het Duits zowel Beilage als Einlage kende, zal iemand, die gevoel had voor deze taalnieuwigheden, voor het inzicht of het inzien (van stukken) een dergelijk mooi woord met lange a zijn ingevallen: overgift-overgave? Welnu, dan ook: inzicht-inzage. Goedbedoelde nabootsing van germanismen!Ga naar eind1) |
|