Nederlands in den vreemde
Ieder die enige kennissen of vrienden in het grote Duitstalige gebied heeft, weet dat men daar in het algemeen van de Nederlandse litteratuur en van de Nederlandse taal heel weinig weet. ‘Nederlands’ is zoiets als ‘plattduutsch’ en dat kan iedere Duitser spreken als hij de ei in een ie (Deich-diek) of in een ee (Stein-steen) verandert, verder komt de kennis van de gemiddelde Duitser niet; hij weet er ten hoogste nog enige uitgekauwde grapjes bij te vertellen over het Nederlands als keelziekte. Deze toestand kan ons koud laten; ten slotte zijn er ook genoeg Nederlanders die geloven dat je van Frans Italiaans kunt maken door alle Franse mannelijke woorden een o en dito vrouwelijke een a te geven.
Nogmaals, dit zou ons koud kunnen laten, ware het niet dat onze taal door de gemiddelde Duitser eenvoudig niet voor vol wordt aangezien: Nederlands is een Duits dialect...
Aan de andere kant leren honderdduizenden Nederlandse kinderen al sinds jaar en dag Duits, een voor een Nederlands kind heus geen simpel karweitje, maar het moet want deze buurtaal is nu eenmaal een wereldtaal. Nederlandse leraren in de Duitse taal, bezoldigd door de Nederlandse Staat, brengen ons de Schwere Wörter, de naamvallen en de umlaut bij om ons, met die wetenschap uitgerust, in het Duits te laten spreken en van de Duitse litteratuur te laten genieten. Daar is niets op tegen: wij moeten ook Engels en Frans leren. Maar Duitsland grenst aan ons land: tenminste in de Duitse grensstreken zou men enig begrip van de Nederlandse taal, beschaving en geschiedenis mogen verwachten. Daar is de toestand al niet heel veel beter. De enige mogelijkheid om daarin wat verandering te krijgen is de invoering van Nederlands als volwaardig studievak aan de Duitse universiteiten. ‘Elk volk dat zichzelf respekteert en zijn respekt voor de kultuur van de buren duidelijk meer en meer bewijst, kan met recht erop aandringen door de anderen eveneens au sérieux te worden genomen. Alleen leerstoelen kunnen een taalgemeenschap het prestige en de achting geven die ze verdient en waarop ze prijs stelt.’ Aldus Josef Kempen in een pas verschenen boekje, Nederland in Duitsland, (uitgeverij Zwijsen Tilburg 1962) dat wij u van harte aanbevelen.
Kempen heeft in O.T. al meer dan eens getoond dat hij een geestdriftig voorvechter is van het onderwijs in het Nederlands langs de Duitse grens. Hij hamert er voortdurend op dat Nederland en België aanzienlijk meer tijd, geld en aandacht moeten besteden aan de propaganda van hun taal en beschaving in het buitenland. De Scandinavische talen (te zamen ‘kleiner’ dan het Nederlands!) trekken in Duitsland meer belangstelling. Ons land bezit blijkbaar weinig wervingskracht, uitstralingskracht; het interesseert merkwaardigerwijze het gros van de Nederlanders nauwelijks of hun taal in het buitenland enig aanzien geniet.
Men kan uiteraard niet verwachten dat Duitsers, Engelsen enz. op zo'n schaal Nederlands zullen leren als wij Duits, Engels, enz. moeten leren. Ook in talen geldt de wet van vraag en aanbod: m.a.w. met onze taal kom je niet zo ver. Maar men behoeft er niet in te berusten dat onze taal geheel onbekend en daarmee onbemind blijft (om van bespot nog maar te zwijgen). Gelukkig zijn er tekenen die erop wijzen dat er iets verandert. Prof. dr. Heeroma heeft het onlangs zo uitgedrukt: ‘We mogen na de tweede oorlog de dankbare getuigen van een nieuw Duitsland zijn. We hebben weer buren gekregen die we liefhebben en respekteren kunnen. Wij wensen dat ook zij ons hun achting betuigen. Wij wensen liefde en achting aan weerszijden van de grenzen.’