| |
| |
| |
[Nummer 2]
| |
Het Nederlands en de streektalen
Toen ik onlangs over dit onderwerp sprak voor een groep leerlingen van een kweekschool en daarbij het Hollands een dialect noemde, keek een van de leerlingen met een triomfantelijk gezicht om naar zijn leraar alsof hij wilde zeggen: ‘Hoort u het?’ Klaarblijkelijk was er een dicussie over geweest, en de leerling meende dat ik zijn standpunt deelde. Het is echter ook mogelijk dat hij aan het woord dialect een andere inhoud gaf dan ik.
Het wordt hoe langer hoe gevaarlijker dit woord ‘dialect’ te gebruiken, omdat het steeds meer een geringschattende betekenis krijgt. Ik gebruik dan ook liever het woord streektaal, dat neutraler is. Een streektaal is een taal of wijze van spreken die gebruikt wordt in een streek, een geografisch onderdeel van een staat. Volgens deze definitie is ook het Fries een streektaal. We noemen dit niet een dialect, omdat de dialecten meestal hoofdzakelijk spreektalen zijn, die zelden of nooit worden geschreven en zeker niet gebruikt worden voor gesprekken over wetenschappelijke en culturele onderwerpen. Limburgers zullen nu - terecht - vragen of ik hun streektaal dan geen dialect noem. Het Limburgs wordt immers in alle rangen en standen gebruikt als dagelijkse voertaal voor alle mogelijke onderwerpen.
Het is niet mogelijk in enkele bladzijden duidelijk te maken welke betekenis het woord dialect heeft en heeft gehad in de loop der eeuwen, welke betekenis het heeft in wetenschappelijke zin en welke in het gewone spraakgebruik. Ik zal daarom zoveel mogelijk het woord streektaal gebruiken, ook al betekent dit niet precies hetzelfde als dialect.
Naast Nederlands en streektaal onderscheidt men in het gewone spraakgebruik nog ‘het plat’. Ook dat is een gevaarlijk woord. In sommige streken betekent het niets anders dan de streektaal. In andere is het een vorm van de streektaal zoals die wordt gebruikt door mensen met weinig ontwikkeling of beschaving. In Holland, vooral in Zuid-Holland, duidt het een wijze van spreken aan die men als minder beschaafd Nederlands beschouwt, als een verwording van dat Nederlands. Dit veronderstelt dat er een beschaafde Nederlandse spreektaal bestaat. Maar wanneer we honderd Nederlanders vragen hoe dat beschaafde Nederlands moet klinken, krijgen we honderd verschillende meningen te horen. Dat beschaafde Nederlands is een ideaal dat velen van ons proberen te benaderen, maar dat niemand helemaal bereikt. Probeert u het maar eens in uw omgeving! Op ieders uitspraak en woordgebruik zult u wel enkele aanmerkingen kunnen maken.
| |
Geschiedenis
In de middeleeuwen waren er alleen streektalen. Sommige stonden hoger genoteerd dan andere, maar dat was hoofdzakelijk afhankelijk van de hogere of minder ontwikkelde cultuur. Zo werd b.v. in de latere middeleeuwen het Brabantse dialect ook buiten deze provincie als schrijftaal gebruikt, in een tijd dat Brabant met Brussel als hof-, Antwerpen als handels- en Leuven als universiteitsstad een cultureel centrum van betekenis was. In het einde van de 16e en het begin van de 17e eeuw wordt het zwaartepunt verplaatst naar de noordelijke Nederlanden, vooral naar Holland. En dan eerst ontstaat uit het Hollandse dialect, gedeeltelijk door het gevoel van overwicht, gedeeltelijk door bewuste taalcultuur en taalopbouw, het Nederlands. Het Hollands vormt het voornaamste bestanddeel, maar nog lang blijven woorden en verschijnselen uit het Brabants in het Nederlands voortleven, vooral in de schrijftaal. Als voorbeelden noem ik slechts ‘schoon’ voor Hollands ‘mooi’ en het persoonlijk voornaamwoord ‘gij’ naast ‘jij’ en ‘u’ dat zich later heeft ontwikkeld. Ook andere streektalen hebben hun aandeel
| |
| |
geleverd, maar in veel mindere mate. Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat de streektalen geen verwordingen zijn van het Nederlands, maar dat het Nederlands een jongere loot is, die zich als cultuurprodukt, gekoesterd en verzorgd door schrijvers en geleerden, heeft ontwikkeld. De staatkundige eenheid van de Republiek vroeg een taal, die overal binnen de landsgrenzen verstaan zou kunnen worden. De streektalen werden niet geminacht, men vond het vanzelfsprekend dat ze als dagelijkse voertalen werden gebruikt. Het aantal Nederlanders dat dit zich ontwikkelende Nederlands sprak en schreef, zal heel klein geweest zijn, het aantal dat het verstond en kon lezen, was ongetwijfeld veel groter, ook al was het onderwijs in die tijd, naar onze begrippen gemeten, abominabel. De dichter Staring drukt het omstreeks 1800 zo uit: ‘Het Hollandsch is ons Parijsch dialect, het Dialect van de Schrijvers, die door de geheele Republiek willen gelezen en verstaan worden’. Staring was Geldersman, woonde in de Achterhoek, waar een streektaal werd gesproken die weinig heeft bijgedragen tot de vorming van het Nederlands. Hij spreekt nog van Hollands, niet van Nederlands, en hij noemt het Hollands een dialect. En in deze zin heb ik ook het Hollands een dialect genoemd. Het was en het is nog een streektaal. Maar omdat de overeenkomsten met wat we nu Nederlands noemen zo groot zijn - beide hebben zich ontwikkeld uit het Hollands van vroeger eeuwen - denkt men dikwijls dat het Hollands een bastaardkind van het Nederlands is.
| |
Minachting is onjuist
De minachting van velen voor de streektalen is ontstaan door omstandigheden buiten de taal. Holland was rijk en machtig, de andere provincies armer en van Holland min of meer afhankelijk. De Hollander keek neer op de landgenoten buiten Holland, de laatsten keken op tegen de Hollander, de ‘meneer’. Keek? Ik kan beter zeggen kijkt, want menigeen doet het nog steeds. De provincie ging hoe langer hoe meer de ‘meneer’ nadoen: in kleding, manieren en spraak. Hoe vaak heb ik niet horen zeggen, vooral door mensen die dicht bij het gebied wonen, waar dat Nederlands dan, min of meer, gesproken wordt, dat hun taal (dialect) zo lelijk is. Objectief is geen enkele taal lelijker dan een andere, maar vooral in deze gevallen wordt het oordeel ingegeven door het eigen gevoel van minderwaardigheid. Deze mensen proberen dan ook hun streektaal af te leren en spreken een wonderlijk mengsel van streektaal en Nederlands, dat veel ‘lelijker’ is dan hun streektaal.
Ik hoor al heel wat lezers denken: ‘Ze hebben toch op school het Nederlands, het zogenaamde Algemeen Beschaafd, geleerd. Waarom spreken ze het dan niet goed?’ Laat ik u zeggen dat dit een illusie is van die Nederlanders, die van huis uit vertrouwd zijn met een redelijke vorm van dit Algemeen Beschaafde Nederlands. Een kind dat zes jaar lang thuis van vader en moeder, van ooms en tantes, van de bakker en de melkboer de streektaal heeft geleerd, dat daarna zes of zeven jaar lang op school enkele uren per dag Nederlands hoort spreken, maar op het schoolplein en thuis nog steeds streektaal hoort en gebruikt, kan in die korte tijd geen goed Nederlands leren. En wanneer dan de onderwijzer of de onderwijzeres zelf dat Nederlands niet goed beheerst? Velen van hen komen uit milieus waar de streektaal nog wordt gesproken, men hoort aan uitspraak en woordgebruik waar ze geboren zijn en gewoond hebben, ook al doen ze nog zo hun best.
| |
Geen duidelijk onderscheid
Uit het bovenstaande volgt dat er geen duidelijk onderscheid te maken is tussen dialect en taal. Niet alleen in het Fries en het Limburgs, maar ook in andere streektalen zijn verhalen en gedichten geschreven, niet alleen over wereldse, maar ook over religieuze onderwerpen, b.v. in het Gronings, het Drents, het Achterhoeks, het Westfries, in mindere mate in het Zeeuws en het Brabants. Maar uit het voorgaande volgt ook dat de grens tussen streektaal en Nederlands moeilijk te trekken is. Wanneer iemand Nederlandse woorden en zinswendigen gebruikt, maar door zijn uitspraak verraadt uit welke streek hij oorspronkelijk is, spreekt hij geen dialect. Maar mogen we dat dan Nederlands noemen? De meningen verschillen. Sommige taalgeleerden noemen alleen die taal goed Nederlands waaraan men niet kan horen, noch aan de uitspraak, noch aan de zinsbouw, noch aan het woordgebruik, uit welke streek de spreker komt. Maar dergelijk Nederlands hoort men weinig. Ik zou van de hooggeplaatste en intellectuele, nog levende Nederlanders velen kunnen noemen, waaraan men de herkomst wel kan horen. Het is een aardig spel het te proberen, maar u zult niet altijd kunnen vragen of uw vermoeden juist is; menig ondervraagde zou zich beledigd voelen. Maar wie de grote historicus Huizinga, een man van grote beschaving, op en top een gentleman in de goede zin van het woord, indertijd wel eens heeft horen spreken, zal onmiddellijk de Groninger hebben herkend. Maar wie zou van Huizinga hebben durven zeggen dat hij geen beschaafd Nederlands sprak! Het is moeilijk helemaal af te leren wat men als kind heeft geleerd, ook als men het beslist wil. Maar niet iedereen wil het. Voor velen heeft het een zekere bekoring te laten horen wat voor landsman men is.
| |
Bestrijden of handhaven?
Moet men de zaak nu maar laten waaien en ieder kind maar laten praten zoals hij het thuis zo'n beetje en op school een beetje beter heeft geleerd? Moet men de dialecten bestrijden of ze met alle geweld handhaven? Bestrijden of handhaven: dit veronderstelt dat men weet waar men zich tegen keert of wat men wil bewaren. Maar streektalen en dialecten zijn geen statische en duidelijk begrensbare grootheden. Er heeft een voortdurende nivellering plaats, doordat de streektalen woorden en uitdrukkingen uit het Nederlands overnemen en de uitspraak meer of minder wordt aangepast aan die van het Nederlands. Dat gaat heel geleidelijk, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog sneller dan vroeger. De belangrijkste oorzaak is wel het intensieve verkeer, de invloed van radio en televisie zal men ook niet moeten onderschatten. Men zou kunnen zeg- | |
| |
gen dat vele streektalen als het ware van binnen uitgehold worden. En wie de artikelen van de Taelwarder in de Leeuwarder Courant leest, zal begrijpen hoe sterk ook het Fries al wordt aangetast. Een dergelijke uitholling begint met woorden en uitdrukkingen, die ontleend worden aan de algemene taal, maar in uitspraak worden aangepast aan de streektaal. Waar moet men dan de grens trekken tussen streektaal en algemene taal?
De strijders tegen de streektalen proberen een proces te verhaasten, een proces dat waarschijnlijk al eeuwen voortgang vindt en in de laatste jaren versneld is. Maar in de praktijk van het dagelijks leven hebben de streektalen, in hun tegenwoordige gedaante, nog altijd een functie die men niet over het hoofd kan zien: de streektaal geeft een vertrouwelijke sfeer, in veel opzichten is ze rijker dan de algemene taal, vooral in het uitdrukken van gevoelsnuances. Dikwijls heeft ze ook een sociale functie. Velen die van huis uit dialectspreker zijn en daarnaast het Nederlands goed beheersen, zullen toch in hun oude omgeving bij voorkeur de streektaal gebruiken om zich niet van die omgeving te distanciëren en daardoor familie en vrienden te kwetsen. Wanneer ze het niet doen en uitsluitend de algemene taal gebruiken, zullen stad- en dorpsgenoten hun gevoelens daarover uitdrukken met uitspraken als: ‘Wat heeft ie een kouwe drukte!’ of ‘Hij is zeker beter dan wij!’
Ook degenen die de streektalen willen handhaven moeten zich afvragen in welke vorm dat moet gebeuren. Daarover verschillen de meningen, vooral wanneer verschillende sociale lagen niet dezelfde streektaalvorm gebruiken. Men vindt dan de oudste, minst genivelleerde bij de minder ontwikkelden, en daardoor komt ze op een sociaal niveau terecht, waardoor ze voor de hoger ontwikkelden onaanvaardbaar is. Maar onder de handhavers zal wel niemand zijn die het Nederlands geheel verwerpt en het alleen met de streektaal zou willen stellen.
| |
Dagelijkse praktijk
Ik geloof dat de bevechters en de koesteraars weinig in aantal zijn, vergeleken met degenen die zich laten leiden door de dagelijkse praktijk. De verschillende vormen van de streektalen en het Nederlands worden gebruikt waar men ze nodig heeft, en men maakt zich weinig zorgen over de zuiverheid van het Nederlands noch over de vorm van de streektaal. Men past zich aan bij de eisen van de situatie. Bij de wisselwerking tussen beide is het Nederlands - of het Hollands, ons Parijse dialect, als u wilt - de sterkste en waarschijnlijk zal de nivellering steeds meer in de richting van het Nederlands gaan. Ik heb echter de indruk dat de streektalen minder dan vroeger bereid zijn al hun eigenaardigheden op te geven ten koste van de Hollandse. Ook dit is een sociaal verschijnsel.
De oostelijke en zuidelijke provincies zijn niet meer zo arm en afhankelijk, bij de bewoners ontwikkelt zich een gerechtvaardigd gevoel van eigenwaarde, dat er wel eens toe zou kunnen leiden dat de bewoners hun streektaal niet zo maar, als een waardeloos vod, met de vuilnisman zullen meegeven. Taal in het algemeen, dus ook elke soort streek- en groepstalen, is een sociaal verschijnsel. Wanneer men een bepaalde taalvorm wil bestrijden, moet men de sociale achtergronden kennen. De beoefening van de taalsociologie is in ons land echter nog ternauwernood begonnen. Daaruit is het te verklaren dat men wel over dialecten praat alsof het dingen op zichzelf zijn, die kunnen bestaan onafhankelijk van de sprekers. Wanneer ik het scherp stel: men kan een streektaal alleen vernietigen wanneer men alle of bijna alle sprekers vernietigt. En zolang men dat niet wil, zal men wat geduld moeten hebben en afwachten of ze niet uit zichzelf zullen uitsterven. We zullen ondertussen onze kinderen in Maastricht en Delfzijl, op Tessel en in Zeeuws-Vlaanderen Nederlands moeten leren zo goed als we het zelf kunnen.
Ik heb in dit artikel slechts enkele kanten van dit taalprobleem oppervlakkig kunnen aanroeren. De meningen zijn zo verscheiden, de gevoelens zo genuanceerd dat er niet één waarheid te vinden is, die voor allen geldt.
Dr. Jo Daan.
|
|