dig is het antwoord op die vraag heus niet. Pas als men weet hoe het publiek is samengesteld en waarvoor het publiek belangstelling heeft, kan men zijn taal zo gebruiken dat de inlichting ook werkelijk goed terecht komt.
Theorie is bij schrijflessen goed, nuttig, onmisbaar zelfs, maar zonder praktijk onvruchtbaar: de cursisten vroegen daarom allerlei belangrijke en moeilijke opgaven. Bestaand voorlichtingsmateriaal was het voorwerp van de gedachtenwisseling in kleine groepjes. Te vage, te korte, te lange titels van artikelen e.d. moesten worden herzien. Lastige wetenschappelijke verhandelingen moesten kernachtig worden samengevat en met inleiding en conclusie worden verwerkt tot een praktisch, bondig maar toch leesbaar advies voor de gebruiker.
Een leerzame oefening voor de voorlichters was de verhandeling over het gebruik en misbruik van vreemde woorden. In het algemeen dient men karig te zijn met het gebruik van deze woorden. Menigmaal dienen ze tot niets anders dan om het artikel een glansje geleerdheid en ‘duurheid’ te geven. Vaktermen zijn natuurlijk nodig en het is zelfs onpraktisch, in plaats van een ingeburgerde vakterm een bij de lezer onbekend Nederlands woord te gebruiken. Men behoeft helemaal geen doorgewinterde taalzuiveraar te zijn om vreemde woorden te vermijden; men moet denken aan de lezer in wiens belang het artikel geschreven wordt. De landbouwvoorlichter schrijft vrijwel altijd voor een publiek van eenvoudige boeren en tuinders die na hun lagere school ten hoogste nog wat uitgebreid vakonderwijs hebben genoten. Welnu, allang heeft de ervaring ons geleerd dat de meeste schrijvers van zg. populair-wetenschappelijke artikelen hun publiek schromelijk overschatten, in dien zin dat zij niet alleen vaktermen zonder enige verklaring in hun schrijfsels strooien maar ook met andere vreemde woorden werken die voor hen natuurlijk volkomen doorzichtig, voor hun lezer echter vaag of zelfs geheel duister zijn.
Tijdens een zg. forum waar enige boeren en tuinders hun mening konden zeggen over de voorlichtingsbladen, kwamen woorden te voorschijn als: perspectief, regionaal, proportie, tendens, intensief, prominent; allemaal woorden waarvan de schrijvers niet in het geringst hadden kunnen vermoeden dat de lezer ze niet zou begrijpen.
De cursus liet de voorlichters een aantal artikelen uit land- en tuinbouwbladen (dus geen wetenschappelijke vakliteratuur!) onderzoeken op dit soort vreemde woorden. De oogst was ontstellend groot. Men vraagt zich af wat mensen die de hele dag hard moeten werken in de vrije natuur en 's avonds vermoeid grijpen naar enige eenvoudige vakliteratuur, moeten doen met woorden als:
generatief, geliberaliseerd, flexibiliteit, stringent, incidenteel, essentieel, summum, geoutilleerd, volumineus, residu, releveren, geïntendeerd, stramien, referaat, optimaal, accentueren, exorbitant, constellatie, integratie.
Niet alleen de vreemde woorden maken een tekst ontoegankelijk. Vele schrijvers drukken zich omslachtig en veel te stijf uit. De stof wordt dan droog en dor, de tekst boeit niet; een wat luie lezer (en wie is niet lui?) geeft het al na vijf, zes regels op. De volgende alinea was geknipt uit een veelgelezen tuindersweekblad.
De grote activiteit in de bouwwereld, tot uiting komende in de sterke uitbreiding van steden en dorpen, de stichting van tal van fabriekscomplexen, kantoorgebouwen en handelshuizen en voorts de uitbreiding en vernieuwing van tal van andere gebouwen, zou het vermoeden kunnen doen ontstaan dat deze nieuwbouw naar hartelust en in volle vrijheid kan plaatsvinden. Niets is echter minder waar en het bedrijfsleven en voorts een ieder, die bij de nieuwbouw is betrokken, heeft ondervonden dat tal van voorschriften in acht moeten worden genomen, alvorens de nieuwbouw- en/of uitbreidingsplannen kunnen worden verwezenlijkt. Ook de veilingen, die in de naoorlogse jaren tal van vernieuwingen hebben aangebracht om het verkoopapparaat aan te passen aan de geheel gewijzigde omstandigheden, hebben in het verleden intensieve pogingen in het werk gesteld om de benodigde rijksgoedkeuring te verkrijgen, welke het mogelijk maakte om bestaande bouwplannen uit te voeren. Aangezien ook thans weer tal van veilingbouwplannen ter goedkeuring zijn ingediend, welke nu reeds gedurende vele maanden op afdoening wachten hebben wij gemeend een nadere uiteenzetting te moeten geven over de omstandigheden welke ertoe hebben geleid om op het terrein van de bouwnijverheid regulerend te moeten optreden.
De cursisten hebben zich er met ware wellust op gestort. Hun taak was de alinea te herschrijven, zodat de lezer zonder inspanning ten minste kon merken waar het over ging. Er zijn uiteraard vele oplossingen mogelijk. Een ervan was:
Wanneer men ziet hoe snel fabrieken en andere gebouwen verrijzen, kan men denken dat het gemakkelijk is bouwplannen uit te voeren. Iedereen die bij nieuwbouw betrokken is, kan u echter vertellen welke moeilijkheden er zijn. Voor elk bouwplan is een rijksgoedkeuring nodig, terwijl men verder nog aan vele voorschriften gebonden is. Ook veilingen moesten de laatste jaren vernieuwingen aanbrengen om zich aan de gewijzigde omstandigheden aan te passen. Op het ogenblik wachten zij op de goedkeuring van bouwplannen die zij al lang geleden ingediend hebben. Hoe komt het dat de regering de bouwnijverheid allerlei beperkingen moet opleggen?
De oorspronkelijke vier zinnen met hun totaal van 199 woorden zijn veranderd in zeven zinnen met te zamen 102 woorden. Bijna de helft korter dus. Het kan zelfs nog veel korter, maar dan loopt men een ander gevaar. Een te strakke, te korte tekst schaadt de inhoudsoverbrenging eveneens. De taal in een artikel als het bedoelde moet enige ‘speling’ hebben, er moet hier en daar iets ‘overbodigs’ in zitten: de lezer van zo'n artikel zit niet achter een bureau met een stapel documenten en rapporten die hij in een paar haastige uurtjes moet doorwerken, hij zit thuis ‘op z'n gemak’; het lezen moet op een of andere manier voor hem een genoegen betekenen.
Een genoegen is het niet als de lezer bij herhaling zinnen krijgt voorgezet waarover hij zijn tong breekt. Bijvoorbeeld de volgende authentieke alinea.
Het gebied Kleverskerke en omgeving behoort tot het gedeelte van Walcheren, dat in 1945 niet geïnundeerd is geweest. Om deze reden kon het in 1947 niet in de herverkaveling worden opgenomen, hoewel de verkavelingstoestand er niet beter was dan in het te verkavelen blok. Bij de overschakeling van herverkavelingswerk naar ruilverkavelingswerk is het ruilverkavelingsblok Kleverskerke het eerste gebied in Zeeland, dat na vele jaren herverkavelen weer als normale ruilverkaveling is voorbereid.