Grammaticale dubbelzinnigheid
In Onze Taal 30, no. 1 lees ik in de tekst van de door Dr. C.F.P. Stutterheim gehouden inleiding als voorbeeld van ‘grammaticale homonymie’ de zin: ‘Toeval is een verlegenheidsbegrip, dat de wetenschap voortdurend van haar terrein terugdringt’. Dit geval wordt gerangschikt onder de gevallen waarbij niet de schrijver of de lezer, maar de taal zelf tekort schiet.
Toch meen ik dat hier de schrijver tekort schiet. De schrijver had de moeilijkheid bij de lezer moeten voorzien. Een kleine verandering kan namelijk ieder misverstand uitsluiten. Het is één van de zeer moeilijke taken van de redactie van een wetenschappelijke tijdschrift dergelijke dubbelzinnigheden op te sporen. Als één van de twee verklaringen zich in het bewustzijn heeft vastgezet, wordt de andere vaak verdrongen en kan niet gemakkelijk bewust gemaakt worden. Is een dubbelzinnigheid eenmaal ontdekt, dan is er meestal wel een oplossing voor te vinden. Maar eigenlijk behoort de schrijver zelf de moeilijkheden te vermijden. In het geval van het genoemde voorbeeld kan dit door de vaak verguisde lijdende vorm te gebruiken, die hier bij uitstek op zijn plaats is. De zin wordt dan: Toeval is een verlegenheidsbegrip dat door de wetenschap voortdurend van haar terrein wordt teruggedrongen. Zou men de andere interpretatie willen uitdrukken, dan krijgt men: Toeval is een verlegenheidsbegrip, waardoor de wetenschap voortdurend van haar terrein wordt teruggedrongen.
Een andere oplossing bereikt men door er twee zinnen van te maken: Toeval is een verlegenheidsbegrip. De wetenschap dringt het voortdurend van haar terrein terug. Of in het andere geval: Toeval is een verlegenheidsbegrip. Het dringt de wetenschap voortdurend van haar terrein terug.
De laatste methode kan niet altijd worden toegepast. Is de bijzin onderschikkend, dan is alleen de eerste oplossing mogelijk. Voorbeeld: Julia was de vrouw die Romeo beminde. Oplossing: Julia was de vrouw die door Romeo werd bemind. Of: Julia was de vrouw door wie Romeo bemind werd.
Drs. H.K.