Het congres
U vindt in dit nummer de tekst van de inleidingen die tijdens ons congres van de 22e oktober 1960 te Scheveningen zijn gehouden. Als onderwerp hadden wij gekozen: de taal in het openbare leven. In het bijzonder over twee vormen van taalgebruik, dat van de ambtelijke wereld en dat van het bedrijfsleven, heeft men van gedachten gewisseld. Een beschouwing over de taal als communicatiemiddel ging vooraf; ten slotte werd een inleiding gewijd aan de taak van de overheid inzake de Nederlandse taal.
Voor degenen die op het congres aanwezig zijn geweest, is er geen twijfel mogelijk: dit derde nationale congres is een succes geweest, zoals ook het eerste (Amsterdam 1955) en het tweede (Scheveningen 1958). Bijna achthonderd mensen uit alle streken van ons land en uit zeer uiteenlopende beroepen waren aanwezig.
Aan congressen is de laatste jaren geen gebrek, zo schreven wij drie maanden geleden. Specialisten komen bijeen om hun vakproblemen te bespreken; men ontmoet elkaar in de zalen en in de wandelgangen om nieuwe contacten te scheppen en oude te vernieuwen. Een congres van Onze Taal is echter geen congres van vakspecialisten; het verzamelt mensen voor wie het vraagstuk van een juist taalgebruik van grote betekenis is in hun leven.
Meer dan eens hebben wij betoogd dat er een groot gevaar schuilt achter ons streven naar taalverbetering, nl. verstarring, betweterigheid, hatelijke kritiek op hoe anderen het zeggen, zonder daar zelf iets beters tegenover te kunnen stellen. Het grote voordeel van een genootschap als het onze is dat het is samengesteld uit mensen van zo uiteenlopende beroepen, mensen die ieder in hun eigen vak een verzorgd taalgebruik wensen en dit niet zozeer ter wille van de taal als wel ter wille van de zaak die zij dienen en het publiek dat zij beogen te bereiken. Ons werk kan alleen maar vruchtbaar zijn als wij bekendheid krijgen in zo verschillend mogelijke lagen van ons volk. Wij geloven niet dat wij het moeten hebben van wat men zo vaagweg ‘het grote publiek’ noemt. Meer gebaat zijn wij erbij als wij belangstelling verwerven van alle beroepen waarin men intensief deelneemt aan het openbare mondelinge en schriftelijke taalverkeer.
Wanneer deze beroepen bij ons ‘vertegenwoordigd’ zijn, kunnen wij er zeker van zijn alle voor ons werk nodige inlichtingen te zullen krijgen. Honderden vragen over taalmoeilijkheden worden ons jaarlijks gesteld. Wij proberen ze allemaal op te lossen, maar wij kunnen dat slechts als wij dichtbij het werkelijke leven van de taal blijven.
Het derde congres van Onze Taal heeft ons geleerd dat we op de goede weg zijn. Dat op een zaterdag zoveel mensen, uit velerlei rang en stand, bijeengekomen waren om naar zoiets ‘abstracts’ als een gedachtenwisseling over taalgebruik te luisteren, is voor ons werk bemoedigend: wij zijn dichtbij het werkelijke leven van de taal gebleven. Moge het congres rijke vruchten afwerpen!