hoeven, als niet onder I (‘koude’ samenstellingen) een overbodige verklaring van het onbeklemtoond zijn van straat was gegeven, die nu door de feiten onder II samenkoppelingen tegengesproken wordt.
Er moet dus wel een motivering verstrekt worden, maar wat verstrekt wordt, is dat niet. Het eerste deel, zegt B., heeft duidelijk de functie van bepalend woord, welke functie bovendien herkenbaar is aan de vorm met een uitgang. De lettergreep - er in Haarlemmer, zeg ik, is geen uitgang maar een achtervoegsel, - e in Leidse is een uitgang; hoe dan die ‘uitgang’ - er de bepalende functie doet herkennen, begrijp ik niet. Hoe dan ook, niettegenstaande de dubbel duidelijk bepalende functie, die krachtens het onder I gezegde het accent zou moeten aantrekken (en niettegenstaande het woord straat, dat ‘tienduizenden’ malen voorkomt en als gevolg daarvan het accent kan missen), valt dit toch op het tweede lid straat. Als verklaring daarvan moet blijkbaar dienen: het ‘bepalende woord is afgeleid van een plaatsnaam’. Dat is niets anders dan een cum hoc ergo propter hoc, m.a.w. er wordt alleen een begeleidende omstandigheid vermeld, maar er blijkt niets van een oorzakelijk verband. Waarom heeft nu juist en alleen een bepaling van het woord straat, die door een afleiding van een plaatsnaam wordt uitgedrukt, als eerste lid van een samenkoppeling geen klemtoon? Vanwaar die uitzondering op het als regel geponeerde niet beklemtonen van straat als tweede lid van een straatnaam? J. Schrijnen, die lang geleden reeds over ons onderwerp geschreven heeft, geeft in zijn Nederlandsche Volkskunde II2, 75, een verklaring hiervan, die ik hier niet bediscussiëren wil.
Tot de samenkoppelingen rekent B. ook samenstellingen die echte samenstellingen zijn, maar mét een verbindingselement tussen de twee delen: dit zijn natuurlijk de samenstellingen van het ‘warme’ type, waar wij tevergeefs naar uitgekeken hebben als tegenstelling van het ‘koude’, onder I behandeld. Dat het samenkoppelingen zijn, blijkt volgens B. hieruit, dat zij kunnen ‘ontkoppeld’ worden, b.v. Frederiksplein tot Frederiks plein. Dat gaat voor ons moderne taalgevoel niet op, hoe het ook in de middeleeuwen mag geweest zijn. Aan de ene kant hebben we: het Frederiksplein en aan de andere kant: Frederiksplein, of: de Prinsengracht en des Prinsen gracht (!), het Stationsplein en des Stations plein (!!). Als we, met B., Prinsengracht zo kunnen uit elkaar nemen, waarom dan ook niet Stationsplein? Dan hoeven we het eindaccent van het tweede niet als beïnvloed door het eerste te zien. Het zijn dan twee onafhankelijke toepassingen van dezelfde regel. De eenvoudiger verklaring is altijd de betere, ... als het uitgangspunt juist is. Dat ontkoppelen gaat wel op voor de straatnaam 's-Gravenhekje (des Graven hekje), maar daar zal dan ook wel geen lidwoord voor komen. De tussenlettergreep -en- in Prinsengracht kan overigens ook de meervoudsuitgang zijn, en dan zal ook de heer B. het niet anders dan als een samenstelling (en wel van het koude model) kunnen beschouwen. Deze zgz. samenkoppelingen zijn dus wel degelijk echte (‘warme’) samenstellingen en als ze (desalniettemin) koppelingsaccent d.w.z. eindaccent hebben, dan moet dat verklaard worden, wat thans niet gebeurd is. Het spreekt vanzelf dat het overzicht veel duidelijker zou zijn uitgevallen als de samenstellingen zonder en met verbindingselement bij elkaar hadden kunnen blijven. Dan hadden we beter kunnen nagaan of dit onderscheid werkelijk verdiende gemaakt te worden: ik ben zo vrij het te
betwijfelen.
Nadat zo de grote lijnen getrokken zijn, komen nog enkele bijzondere gevallen ter sprake. Zijn verschillen als Nieuwendijk' en Nieuw'straat ‘uit het bovenstaande te verklaren’? Zo ja, dan is dat niet omdat zij ‘resp. horen onder I en II’, maar omdat het eerste (uit groep II) niet eindigt op straat en het tweede (uit groep I) wél. Want Lan'gestraat (uit groep II), eindigend op straat, gaat niet met Nieuwendijk' (uit dezelfde groep), en wel ‘omwille van de noodzakelijke duidelijkheid’, die intussen bij Haarlemmerstraat' (steeds dezelfde groep, zie hiervóór) weer géén rol heeft gespeeld.
Is Noord een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord? Ik geloof niet dat de spraakmakende gemeente zich zulke vragen stelt, die ze zich overigens in dit geval niet eens hoeft te stellen. Noord is natuurlijk een zelfstandig naamwoord, maar laat het ook als (onverbogen) bijvoeglijk naamwoord beschouwd worden, een straatnaam die met zulk woord begint, behoort in elk geval evenals Nieuwstraat tot groep I (koude samenstellingen). Van die groep vernemen we alleen dat het tweede lid onbeklemtoond blijft als het woord straat is. Is het iets anders, dan moet natuurlijk ook een andere verklaring gezocht worden. In een geval als Noordeinde zou dan de accentuering afhankelijk zijn van de vraag of daar vroeger een Noordpoort zou gestaan hebben. Heeft die er gestaan, dan brengt dat voor het eerste lid ‘een onmisbaar tegenstellings-accent mee - wegens andere poorten’. Is er die niet geweest, dan ‘kon het Noordein'de worden’. Zijn dit feiten of fantasieën?
Wat er ook van zij, waarom geldt de kracht van de tegenstelling slechts als het een zelfstandig naamwoord en een samenstelling (Noord'poort), en niet als het een bijvoeglijk naamwoord en een samenkoppeling (Oosterpark', Haarlemmerstraat') betreft? De laatste twee hebben nu wel, als behorend tot groep II, van huis uit de klemtoon op het tweede lid, maar op welke grond dan in die groep de afwijking van Lan'gestraat verklaard ‘omwille van de noodzakelijke duidelijkheid’ (wat op hetzelfde neerkomt als tegenstelling)? Waarom geldt de kracht van de tegenstelling bij een hemelrichting in het eerste lid, alleen als het tweede lid poort of einde is en niet als het plein (Oostplein') is?
Brussel.
J. Leenen.