| |
| |
| |
De radionieuwsdienst en de Nederlandse taal
Voordracht, gehouden door S. Witteboon, hoofdredacteur Radionieuwsdienst A.N.P., op de jaarvergadering van Onze Taal, 21 mei '60.
De Radionieuwsdienst ontvangt het nieuws in een voortdurende en onafgebroken stroom, van vele persbureaus. Op een normale nieuwsdag ontvangen wij een kleine 18.000 regels tekst. Op zo'n dag spreken wij uit: een kleine 1000 regels tekst.
Hier staan wij dan meteen voor onze opgaaf in haar volle omvang. Onze taak is, een volwaardige, algemene informatie te geven in een verhouding van gemiddeld ongeveer 1 op 18 van wat bij ons binnenkomt. Dat wil zeggen: de onderwerpen, waar het op aankomt, vaak in een verhouding van 1 op 40 of 1 op 50.
Geen gebeurtenis in de internationale politiek of in ons nationale staatkundige leven of van economische of van algemene aard, hoe belangrijk en hoe ingewikkeld ook, of ze wordt bij ons behandeld, verwerkt en aan de luisteraar doorgegeven. Wij proberen haar duidelijk te maken voor de man, die luistert naar het nieuws.
En dan niet alleen voor de universiteitsprofessor in Groningen, in Leiden of in Nijmegen, en niet alleen voor de minister en zijn hoge departementsambtenaren, maar ook voor de landarbeider in onze polders en de fabrieksarbeider in onze steden... en alle schakeringen daartussenin. De waarde van ons werk wordt bepaald door de mate van eenvoud en klaarheid, die wij weten te bereiken.
Wat onze redacteuren daarvoor nodig hebben, is een gedegen journalistiek vakmanschap, een degelijke kennis van zaken, het vermogen om tot de essentie van het gebeuren door te dringen en... taalbeheersing om die essentie te kunnen weergeven in zo weinig mogelijk woorden en zo scherp mogelijk geformuleerd.
Hoe kleiner het aantal woorden is, waarin een nieuwsbericht wordt samengevat, hoe belangrijker de juiste keuze en de juiste plaatsing van die woorden is.
Dit valt in zijn eenvoud niet op en dat is goed. Om de taal in eenvoud te kunnen gebruiken, moet men haar kennen in haar rijkdom. Anders is het geen taalbeheersing, maar taalarmoede, en die verraadt zich al gauw door schijndeftigheid, vreemde woorden en kronkel-constructies.
Onze taalzorg nu bestaat uit vele delen.
Afgezien van beroepsjournalisten, die in een andere tak van de journalistiek ervaring hebben opgedaan, komen voor benoeming op onze dienst mensen in aanmerking, die een H.B.S., een gymnasium of een lyceum hebben gevolgd of een kweekschool voor onderwijzers.
Overigens is mijn ervaring, dat een dergelijke opleiding geen waarborg inhoudt voor taalbeheersing en taalgevoel. Een goede lagere school, waar een grondslag is gelegd voor een goed gebruik van de taal en een ouderlijk milieu, dat daaraan de nodige zorg heeft besteed, zijn, voorzover mijn ondervinding reikt, van minstens zoveel betekenis als wat later op de middelbare school wordt geleerd. Een natuurlijk taalgevoel, dat in de kinderjaren is ontwikkeld, behoort veel meer tot het wezenlijk bezit van de mens dan de lessen, die hij op latere leeftijd krijgt.
Maar hoe dan ook, we hebben mensen met een dergelijke opleiding nodig om het geheel van ons werk aan te kunnen en dat beperkt zich natuurlijk niet tot de taalzorg. Die is daar maar een onderdeel van.
Van die redacteuren wordt dan verlangd, dat zij niet alleen aan de inhoud de grootste zorg besteden - dat spreekt vanzelf - maar ook aan taal, stijl en vorm. Hun werk wordt nagelezen door een dienstdoende chef, een deel van de uitzendingen bovendien door de hoofdredacteur, welke nalezingen ook weer betrekking hebben zowel op de inhoud als op taal en stijl.
| |
Regels
De bevindingen in de praktijk gaven mij aanleiding regels te stellen, die tot richtsnoer werden bij ons werk. De meeste van die regels werden in de jaren 1950-1955 vastgelegd en tot gemeengoed onder de redacteuren gemaakt. Enkele ervan zijn:
Strengel niet twee mededelingen of twee gedachten door elkaar. Het beeld van het gesprokene wordt er minder duidelijk door. Doe eerst de ene mededeling, spreek eerst de ene gedachte uit en laat daarop de andere volgen. Probeer niettemin een soepele stijl te behouden en vermijd te korte, eenvormige, afgehakte zinnetjes. Spreek niet twee gedachten in een adem uit. Wil niet te veel tegelijk zeggen. (Voorbeeld: ‘Professor Gielen, die sprak over lectuur en onderwijs, betoogde...’ wordt ‘Professor Gielen sprak over lectuur en onderwijs. Hij zei...’).
Gebruik geen onnodig deftige woorden. (Voorbeeld: ‘.. zullen zich van straf kunnen vrijwaren’, wordt: ‘.. zullen geen straf krijgen’).
Overbodige woorden verslappen de tekst. Een uitzending, waarin veel overbodige woorden voorkomen, maakt een zwakke indruk. (Voorbeeld: ‘een bedrag van ruim veertigduizend gulden voor het inrichten van een hulpcentrum’ wordt ‘ruim veertigduizend gulden voor een hulpcentrum’.)
Nog zo'n paar regels:
Maak niet te lange zinnen, met bijzinnen en tussenzinnen. Geef u er steeds rekenschap van, dat de zin die u schrijft, gaaf moet kunnen worden gelezen. Probeer het zelf; lukt het niet, zoek dan een andere vorm. Stel u altijd voor, dat iemand, aan zijn toestel luisterend, het gesprokene moet kunnen vatten. Dit woord bedoeld in de dubbele zin van ‘begrijpen’ en ‘snel pakken’, want het gesprokene is zó voorbij. De luisteraar, die over de betekenis van een zin moet nadenken, hoort alweer een warreling van nieuwe woorden; mèt de betekenis van het nog niet opgenomen bericht gaat ook de inhoud van het volgende aan hem voorbij.
Het kenmerk van een goede radiozin is niet, dat de inhoud ervan bij nauwkeurige bestudering wel duidelijk wordt, maar dat hij duidelijk is op het eerste gehoor.
Vermijd het gebruik van zwevende zinnen. Geef rechtstreeks het actieve gebeuren, het nieuws en pas vervolgens de verklaring, de achtergrond, de detaillering. Het bericht wordt daardoor hechter van opbouw en geeft
| |
| |
meer houvast. (Voorbeeld: ‘Om een tekort aan goederen te voorkomen, is de uitvoer van olijfolie, rijst en katoen stopgezet’, wordt: ‘De uitvoer van olijfolie, rijst en katoen is stopgezet om een tekort aan goederen te voorkomen’.)
Gebruik geen kanselarijstijl. Bij het samenvatten en opnieuw redigeren moet vaak een haast onmogelijke documententaal worden omgezet in gewonemensentaal: kort, leesbaar en begrijpelijk. Daarbij mag de oorspronkelijke bedoeling nooit ook maar in het minst in het gedrang komen; hoever wij ons ook verwijderen van de officiële stijl en woordkeus, de bedoeling moet onaangetast blijven.
| |
Een goed begin
Als een van de voornaamste regels voor de opbouw van de tekst geldt: ‘Zoek naar de kern van het nieuws dat u te verwerken krijgt, hèt belangrijke punt, het wezen van wat moet worden verteld en geef dit in de aanvang van het bericht weer in een duidelijke, eenvoudige, ongecompliceerde zin. De verdere uitwerking kan dan volgen, natuurlijk even duidelijk, eenvoudig en ongecompliceerd.’
Enkele voorbeelden: ‘Twee Afrikaanse leiders, die in Amerika zijn om daar steun te krijgen voor hun onafhankelijkheidsbeweging, hebben op een persconferentie de verwachting uitgesproken, dat Afrika met vreedzame middelen zelfbestuur zal krijgen.’
De inhoud van het geschreven was goed. Maar de schrijver heeft te veel tegelijk willen zeggen. Na de correctie werd het: ‘Twee Afrikaanse leiders zijn op het ogenblik in Amerika om steun te zoeken voor hun onafhankelijkheidsbeweging.’ Wat er verder in die eerste zin stond, vertellen we later.
Tweede voorbeeld: ‘De Amsterdamse brandweer begint in samenwerking met de politie een actie om een eind te maken aan het baldadig misbruik, dat de Amsterdamse jeugd maakt van de openbare brandmelders.’ Een aardige mededeling, maar te zwaarwichtig verteld. Na de correctie werd het: ‘Brandweer en politie in Amsterdam willen een eind maken aan de baldadigheid van de jeugd met brandmelders.’
Dergelijke verschijnselen doen zich onmiddellijk voor als een redacteur te druk bezet is. Hij heeft dan geen gelegenheid om voldoende afstand te nemen van het bronnenmateriaal. Onze redacteuren moeten in een buitengewoon snel tempo werken.
Soms zullen we juist een heel andere kant op redeneren. Dan denken we, dat bepaalde concrete bijzonderheden eerder in staat zullen zijn, de belangstelling te trekken dan een zeer algemene stelling. Dan vermelden we eerst die bijzonderheden en gebruiken we de algemene stelling als afronding.
Het nieuws moet worden behandeld zoals het zich voordoet. Het werk moet levend blijven en mag niet doodlopen in een schema.
Bij de opbouw van onze tekst hebben wij een altijd aanwezige hindernis: we kunnen geen aanhalingstekens uitspreken. Daardoor zitten we vaak vast aan woorden als: ‘Aldus de heer Die en Die’; niet fraai, maar kort, duidelijk en doeltreffend.
Geven wij een indirecte aanhaling, dan hebben we al dadelijk een kronkel in de zin, voor we nog een woord over de zaak zelf hebben gezegd. ‘De heer Die en Die zei, dat...’ Willen we de verdere zin nu niet al te ingewikkeld maken, dan zijn we al bij voorbaat een stuk van onze vrijheid van beweging kwijt.
Wij voelen dit des te meer, omdat wij heel veel en heel duidelijk willen laten weten, voor wiens rekening een bepaalde zienswijze of mededeling komt.
| |
Het eenvoudige woord
Een van de middelen om ons zo duidelijk mogelijk uit te drukken is het zoeken naar het eenvoudige woord. Er zijn in de publieke omgang tientallen woorden, die juist iets gewichtiger aandoen dan voor ons wel wenselijk is. Ik denk aan:
uit dien hoofde, als je eenvoudig kunt zeggen daardoor of daarom;
het aantal bedraagt, als je net zo goed kunt zeggen: er zijn;
aanvankelijk, als je eerst kunt zeggen;
reeds is gewoon al;
dingen, die doorgang vinden, zijn dingen, die gewoon doorgaan.
Woorden als aanmerkelijk, in aanzienlijke mate, in toenemende mate kunnen gewoonlijk heel eenvoudig worden vervangen door ‘veel’ of ‘meer’ of ‘steeds meer’. ‘De produktie is in aanzienlijke mate gestegen’, is niets anders dan: ‘De produktie is veel groter geworden’.
‘Een discriminerend karakter hebben’ kan meestal worden weergegeven door een vorm te gebruiken met ‘bevoorrechting’ of ‘worden achtergesteld’. Doen wij dit, dan hebben wij de kans, dat er weer enige tienduizenden luisteraars meer zijn, die begrijpen, waar het om gaat.
Als wij menen, dat het gebruik van een vreemd woord onvermijdelijk is of wanneer wij voorzien, dat een nieuw woord een rol gaat spelen, proberen wij zo'n woord erin te brengen, zonder te schoolmeesteren en zonder te beleren. Wij proberen dat te doen door middel van de afwisseling.
Een woord als ‘lokasie’ was tot voor kort in Nederland maar heel weinig bekend. In zo'n geval spreken wij eerst over: ‘woonoord voor negers’, of ‘vestigingsplaats voor de niet-blanke bevolking’. In het vervolg van het bericht spreken wij dan over ‘deze lokasie..’ enzovoorts.
Heeft zo'n woord eenmaal burgerrecht gekregen, dan matigen wij deze methode.
De redacteur moet zich er rekenschap van geven, hoe de woorden klinken. Woorden, die moeilijk of onaangenaam zijn om uit te spreken, moeten, als het enigszins kan, worden vermeden. Ze eisen te veel van de concentratie van de nieuwslezer, die beter kan worden besteed.
Onlangs schreef een van ons over ‘de correspondent van dat dagblad in Bagdad’. Zoiets is natuurlijk niet erg gelukkig. Nog mooier is een woord als ‘gestaalstraald’ en heel bedriegelijk is ‘de nagebootste postkoets’. Probeert u het maar eens.
| |
| |
Ook moeten wij oppassen voor woorden, die kunnen worden misverstaan. De redacteur moet op zijn hoede zijn voor mensen die ‘elk honderd gulden geven’, die ‘elf honderd gulden geven’ en die ‘zelf honderd gulden geven’.
Begin niet met een naam, zeggen wij. En helemaal niet met een korte naam. Die is voorbij, voordat iemand heeft begrepen, wie het betreft.
‘Peter Post heeft de tweede etappe van de ronde van Nederland gewonnen’.
Wie was dat nu? Wie heeft de ronde van Nederland gewonnen? ‘Ja, ze hebben het wel gezegd, maar dat is me nu net ontgaan’. In zo'n geval kunnen we beter zeggen:
‘De tweede etappe van de ronde van Nederland is gewonnen door Peter Post’.
Nu weet iedereen het, de naam is niet te vlug voorbijgegaan.
In dit geval bereiken wij ons doel door de lijdende vorm te kiezen, hoewel we, als het niet om deze speciale reden was, evengoed de bedrijvende vorm hadden kunnen kiezen.
Dat komt meer voor. Voor een soepele loop van het bericht, voor een logisch verband tussen de zinnen, gebruiken wij wel de lijdende vorm, als we het zuiver taalkundig rustig met de bedrijvende vorm hadden afgekund.
‘Het nieuwe gebouw staat aan het IJ, even ten westen van het Centraal Station. Het is ontworpen door het architectenbureau Dudok.’ Hier zit een logische voortgang in. Het gebouw, daar hebben we het over gehad, dat is gegeven. Daarvan uit redeneren we verder naar het nieuwe punt.
Zouden we hier de bedrijvende vorm hebben gebruikt, dan zouden we iets in deze geest hebben gekregen:
‘Het nieuwe gebouw staat aan het IJ, even ten westen van het Centraal Station. Het architectenbureau Dudok..’ Plotseling dus iets volkomen nieuws. Het schaadt de soepele voortgang, de logische gedachtengang; het maakt het bericht springerig en onrustig en daardoor minder goed te begrijpen. Ook hier bewijst de lijdende vorm ons goede diensten.
De vijanden van de lijdende vorm kijken ons er lelijk op aan, maar wij mogen de middelen, die de taal ons biedt om duidelijk te zijn, niet ongebruikt laten.
De woordkeus moet zo zijn, dat elke indruk van subjectiviteit wordt vermeden. Zeggen wij: ‘daar is bijna een miljoen gulden voor uitgetrokken’, dan kan het lijken, alsof wij willen zeggen ‘tjonge, jonge, wat is daar veel geld voor uitgetrokken’. In zo'n geval zeggen we dus liever ‘ongeveer een miljoen’, of ‘ten naaste bij een miljoen’, of, als het niet kan schaden, gewoon ‘een miljoen’.
We willen wel populariseren, maar nooit vulgariseren. Wel een eenvoudige taal gebruiken, maar nooit een platte taal. Wij streven naar een eenvoudig, goed, beschaafd en goed-lopend Nederlands.
Zo hebben wij in de loop van de tijd vele regels gevonden en vastgelegd, die wij bij het redigeren van onze teksten in het oog moeten houden.
Want het is wel zonder meer duidelijk, dat een tekst, die bestemd is om gehoord te worden, aan andere eisen moet voldoen dan een tekst, die gelezen kan worden. Maar... dan komen de echte drukke dagen. Dan hebben we maar één zorg: het belangrijke nieuws snel, nauwkeurig en verantwoord uit te zenden. Dan zondigen wij wel eens tegen onze eigen regels. En dan sluipt er wel eens in taalkundig opzicht iets doorheen, dat we minder prettig vinden.
Maar dan putten wij troost uit de gedachte, dat bedenkingen zich tenminste niet hoeven te richten tegen het hoofdelement van ons werk: de journalistieke waarde, de betrouwbaarheid en de zorgvuldigheid van onze berichtgeving. Die blijft voorop staan.
| |
De nieuwslezer
Aan welke eisen moeten de nieuwslezers voldoen? In de eerste plaats moeten zij natuurlijk een beschaafde uitspraak hebben van de Nederlandse taal, een goede uitspraak van Frans, Duits en Engels en gevoel voor talen in het algemeen, zodat ze zich ook behoorlijk kunnen oriënteren buiten de algemeen bekende taalgroepen.
Het moeten intelligente mensen zijn, want ze moeten weten, waarom het gaat in het bericht. Ze moeten een behoorlijke algemene ontwikkeling hebben. Ze moeten enige kennis van zaken hebben, want daarzonder zullen ze honderd keer mis lezen. Ze moeten dus een algemene belangstelling hebben. Dat is ook de reden, waarom wij deze mensen inschakelen bij het redactiewerk. En ze moeten dan door intonatie en soepelheid van uitdrukkingsmiddelen de tekst, dat wil zeggen, de inhoud van het bericht, duidelijk en begrijpelijk overbrengen.
Ze moeten zelfbeheersing bezitten, het vermogen afstand te nemen en niet van hun stokje vallen als er tijdens een uitzending plotseling een bericht bij hen wordt binnengebracht over een ernstige vliegramp. Ze moeten in alle spannende omstandigheden beheerst blijven en slagvaardig, om zich door plotseling veranderende omstandigheden te kunnen heenslaan en onverwacht rijzende moeilijkheden te kunnen opvangen, zonder dat de luisteraar in het land daar iets van merkt.
Ze moeten rustig zijn en toch niet saai en vervelend. Natuurlijk, en als het kan: levendig.
Maar zij mogen niet in vervoering raken bij de schone volzinnen van de heer A., niet weekhartig worden bij de aandoenlijke woorden van de heer B. en zich vooral niet op sleeptouw laten nemen door de overtuigende woorden van het kamerlid de heer C.
En dit mag er toch ook weer niet toe leiden, dat de nieuwslezer een hoeveelheid sentiment, emotie of overtuiging van zichzelf meegeeft. De redactie is tot het uiterste objectief in de keuze van het nieuws en in de samenstelling van de teksten, de nieuwslezer moet tot het uiterste objectief zijn in het weergeven daarvan. Het zou heel gemakkelijk zijn, bij iedere uitzending een miljoen mensen te laten rillen van angst en te laten beven van afschuw. De mensen van verontwaardiging te laten opspringen of in een massaal medelijden te laten vervallen. Wij willen niets van dien aard. De
| |
| |
nieuwsdienst is geen fabriek van confectie-emoties. Wij willen sober en zakelijk het nieuws geven, waarop ieder naar eigen aard en aanleg kan reageren.
Iemand die zich persoonlijk wil laten gelden, dringt zich, door zijn trant van lezen, tussen het nieuws en de luisteraar in. Niet het nieuws trekt dan belangstelling, maar de man. Hij verhindert de mensen, naar het nieuws te luisteren, hij deugt niet voor zijn werk.
Toch moet hij een gezond gevoel van zelfbewustheid bezitten, want hij spreekt met gezag. Niet met een persoonlijk gezag, dat hij aan zichzelf ontleent, maar met het gezag van een goede, wereldomvattende nieuwsorganisatie, die vertrouwen verdient.
En dan is het toch ook wel wenselijk, dat de man een stem heeft, waarnaar men prettig, althans gemakkelijk kan luisteren.
Als wij per advertentie een oproep doen voor een nieuwslezer, ontvangen wij een stroom van brieven, die varieert van 300 tot 500 per oproep. Sollicitaties van mensen van allerlei slag en allerlei stiel: onderwijzers en leraren; ambtenaren van zeer uiteenlopende rang en stand; predikanten en mensen met een priesteropleiding, die toch maar liever een andere kant op gaan; journalisten, toneelspelers, zangers, cabaretiers; mensen uit amateur-toneelverenigingen, mensen die belangstelling hebben voor declameren; politiemannen, politie-inspecteurs, een officier van justitie; een telegrambesteller, een handarbeider. En veel jonge mensen, die nog een loopbaan moeten beginnen.
Van die briefschrijvers nodigen wij dan gewoonlijk 80 à 120 uit voor een lees- en stemproef, die wordt vastgelegd op de band en op velerlei wijzen wordt beoordeeld.
Met andere woorden: als wij na zo'n campagne tot een benoeming overgaan, hebben wij de beste man, die op dat ogenblik in Nederland beschikbaar is.
Zijn opleiding gaat dan beginnen. Daar komt bijna altijd een bekwaam logopedist bij te pas. Verder is er de ambachtelijke en ook de mentale opleiding.
Intussen moet het werk natuurlijk doorgaan. Dat werk is, in de grootste concentratie en spanning, in de stilte van de studio, voor één tot vier miljoen luisteraars, beheerst een nieuwsbulletin lezen van een kwartier of tien minuten, waarin nieuws van zeer uiteenlopende aard wordt verwerkt, vaak ook van een schokkend karakter.
| |
Leestrant
De leestrant van de verschillende nieuwslezers mag uiteenlopen. Bij het miljoenenpubliek, waar het bij het nieuws om gaat, verschillen de smaken. Het mag niet saai zijn, maar wel sober. Het mag niet geforceerd zijn, maar wel levendig. Daartussenin moet de lezer zijn weg vinden en daarbij spelen eigen aard en aanleg een rol. In ‘Levende Talen’ van oktober 1959 komt in een voetnoot bij een artikel over klemtonen in namen de volgende aantekening voor:
‘Vriendelijke mededeling van prof. ir. W. Schermerhorn: Ik heb mijzelf er vaak op betrapt dat, hoewel ik de klemtoon op de laatste lettergreep als juist beschouw en die ook meestal hanteer, het mij vaak overkomt, dat, indien ik mijn naam noem bij een telefoongesprek, ik de klemtoon leg op de eerste lettergreep’.
Ik geloof, dat zijn intuïtie (of is het misschien de praktijk?) de heer Schermerhorn hierbij feilloos de weg wijst. Met de klemtoon op ‘horn’ zou hij zijn naam door de telefoon niet duidelijk maken. De eerste lettergrepen vallen weg en de laatste is niet sprekend genoeg. ‘Met Van den Born?’ ‘O met Van der Horn, zegt u?’
De heer Schermerhorn zou niet klaar zijn, voordat hij, na twee of drie keer, had gezegd: ‘Nee, met Schermerhorn’. De heldere klank van de eerste lettergreep maakt het hele woord duidelijk. Het spreken door de telefoon (microfoon) dwingt tot aanpassing.
In hetzelfde nummer van ‘Levende Talen’ schreef prof. Zandvoort:
‘In het algemeen kan men zeggen, dat de nieuwslezers meer klemtonen (vooral zware secundaire klemtonen) leggen dan gebruikelijk is in het gewone gesprek.’
Dit is juist. Maar ik geloof niet, dat het een goede basis is voor een kritische beschouwing.
Je kunt niet de regels van het gewone gesprek zonder meer van toepassing verklaren op het nieuwslezerswerk en dan afwijking van de spreekwijze in het gewone gesprek beschouwen als tekortkoming.
In het zeggen van man tot man spelen talloze verduidelijkende factoren een rol, die bij het nieuwslezen ontbreken.
Daar is de fysieke aanwezigheid, waarbij mimiek en gebaar en - mag ik het zo uitdrukken - atmosfeer een verduidelijkende rol vervullen. Niet alleen van de spreker uitgaande, maar over en weer: de toehoorder hoeft maar een spier op zijn gezicht te vertrekken en de spreker weet, dat hij zijn spreektrant moet wijzigen, en in welke zin.
Daar is de mogelijkheid voor de luisteraar, om nadere informatie te vragen. Daar is de mogelijkheid voor de spreker om ook ongevraagd te herhalen of het gegeven op een nieuwe wijze te vertellen, als hij merkt, dat het eerstgesprokene niet gemakkelijk wordt opgenomen. De spreker kan gaan toelichten, zodra hij merkt, dat dat van waarde kan zijn voor de man, tot wie hij spreekt.
Niets van dat alles staat ter beschikking bij het lezen van nieuwsberichten voor de microfoon.
Daarbij komt, dat onze teksten scherp zijn geredigeerd. Zeer kort, met gebruikmaking van zo weinig mogelijk woorden en daardoor met een geladenheid van betekenis in vrijwel ieder woord.
Door dit alles ontstaat automatisch de behoefte, zich vooral zeer duidelijk uit te spreken en het ligt voor de hand, dat dit tot uitdrukking komt in het gebruik van de klemtoon. Op zichzelf is dit nuttig en waardevol. Als het te ver gaat of niet op de goede manier gebeurt, ontstaan ongewenste deformaties.
Dit slaat in zijn geheel ook op het aanbrengen van kleine pauzen, die in vaktaal cesuren heten. Ook hierbij speelt een rol de wens, een afzonderlijk woord of een bij elkaar behorende groep woorden, die een bijzondere
| |
| |
betekenis in het zinsverband hebben en niet mogen voorbijgaan, tot hun recht te laten komen.
Dit leidt stellig tot winst, zo lang deze insnijdingen fijn, zorgvuldig en voor de luisteraar onopvallend worden aangebracht. Worden ze te diep, komen ze bovendien te vaak voor en gaan ze de aandacht trekken, dan ontstaan deformaties, die minder aantrekkelijk zijn. Met de intonatie komen we wel geheel op het gebied van de persoonlijke kwaliteit. Zelfs de beste nieuwslezer raakt wel eens een ogenblikje uit zijn concentratie en dan loopt de opbouw van zijn zin onmiddellijk gevaar.
De intonatie, die dan ontstaat, zal de kritische luisteraar vreemd in de oren klinken en, het zal u intussen wel duidelijk geworden zijn, ik ben ook zo'n kritische luisteraar.
| |
Vreemde namen
Vrijwel iedere dag komen er vreemde namen in het nieuws voor. We doen dan altijd ons uiterste best om de juiste uitspraak te weten te komen. Voor Engelse namen is de grote Jones natuurlijk een betrouwbare raadsman. Voor andere talen proberen we ons licht op te steken bij de radiostations van het land zelf, de ambassade of een consul van het vreemde land, hoogleraren of docenten in de vreemde talen, ons bekende buitenlanders, die in Nederland wonen en Nederlanders, die lange tijd in een vreemd land hebben gewoond. Als er geen andere methode is, bellen we Londen, Brussel of Parijs op. Namen voldoen vaak niet aan de gewone uitspraakregels.
Als het om een Nederlandse naam gaat, die reden tot twijfel geeft, bellen we gewoonlijk de man zelf op of zijn huis of zijn secretaresse. Maar het vervelende van Nederlandse namen is soms, dat ze geen duidelijke reden tot twijfel geven en toch een afwijkende uitspraak hebben.
Ook overigens rijzen wat het Nederlands betreft nog wel eens problemen, waar wij zelf niet helemaal uit kunnen komen. Dan bellen wij een van de ons bekende Neerlandici op om een oordeel te vragen.
Wij vallen dus nogal eens mensen lastig om ons zo goed mogelijk op de hoogte te stellen. Daarbij ontmoeten wij altijd de meest mogelijke medewerking, waardoor wij een kring van uitstekende deskundigen hebben als altijd bereidwillige adviseurs. Wij zijn daarvoor bijzonder erkentelijk, want hun adviezen zijn voor ons een grote steun.
De resultaten van onze informatie brengen wij op kaart, zodat de gegevens ook later van nut kunnen zijn. Er zijn Neerlandici, die onze mensen in Hilversum met alle klem ertoe willen brengen, de slot-n uit de radio te laten verdwijnen. Nu is mijn ervaring, dat de meeste mensen, die zich erop toeleggen, beroepshalve door middel van de microfoon tot zeer velen te spreken en daarom zorg besteden aan hun uitspraak, beschikken over een natuurlijke slot-n, die zich niet opdringt, maar voor de afwerking van het woord een waardevolle functie heeft. Het zou een verlies zijn, als daar een eind aan zou worden gemaakt.
Onze taal is vol met klemtoonverspringingen, die niet altijd logisch te verklaren zijn. Daar zijn de klemtoonverspringingen in de plaatsnamen.
Amsterdam, 's-Gravenhage, Enkhuizen, Haarlemmermeer, Heer Hugowaard. Ook Herenveen, Hogezand en Sappemeer. Deze namen baren ons geen zorgen, niet omdat ze zo logisch zijn, maar omdat ze zo bekend zijn. Onzekerheid begint te ontstaan bij de minder bekende plaatsen.
Niet altijd is het zonder meer duidelijk, wat plaatselijk gebruik is en wat als algemeen beschaafd Nederlands kan worden beschouwd.
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij straatnamen. De Herengracht in Amsterdam, de Keizersgracht en de Prinsengracht, zijn volkomen onlogisch, net als het Koningsplein. En vergeet de Zeedijk niet. Ook het Bezuidenhout, de Lange Voorhout en het Noordeinde, allemaal in deze schone stad. De 's-Gravendijkwal in Rotterdam, en de Goudse singel, en de Coolsingel. De 's-Gravelandse weg in Hilversum. Onze steden zijn vol van dit soort verspringingen.
Wij hebben eens een nieuwslezer gehad, die op gezag van een Neerlandicus weigerde dergelijke klemtoonverspringingen te gebruiken, omdat hij dat strijdig vond met de logica van de taal.
Ik heb de neiging, een verschijnsel, dat zich zo algemeen voordoet, ook als algemeen aanvaardbaar te beschouwen. Maar de moeilijkheid is, dat we niet van elke laan, van elke weg, van elke gracht en van elk plein in Nederland weten, of er ook zo'n klemtoonverspringing in voorkomt. In twijfelgevallen zullen we dan ook vaak proberen, de klemtoon op twee lettergrepen ongeveer gelijke waarde te geven.
En dan zijn er die heel andere bokkesprongen in onze taal. Ik denk aan wankelmoedig, eerlijkheidshalve, weerzinwekkend, angstaanjagend, geruststellend, onrustbarend en dergelijke woorden.
Er is iemand in het centrum van het land, die mij nu al tien jaar lang een boze brief stuurt elke keer als er weer zeevarenden, belangstellenden, belanghebbenden in het nieuws zijn geweest. En die moeten we toch echt wel nemen, zoals ze zijn en niet, zoals ze volgens de logica hadden moeten zijn.
| |
Tussenspel
Bij wijze van tussenspel wil ik u uitnodigen, in gedachten een bezoekje af te leggen in de Parkstraat in Den Haag: het centrale bureau van het A.N.P., vanwaar een telexnet de bladen in het hele land van nieuws voorziet.
De heer Lambooy, die vorig jaar is afgetreden als algemeen hoofdredacteur, heeft veertien jaar aan de A.N.P.-redacteuren die voor de kranten werken aanwijzingen gegeven op taalgebied - van andere aard en inhoud, maar met dezelfde kritische zin en met dezelfde bedoeling als ik het doe voor de redacteuren die voor de radio werken.
De naam van de heer Van de Pol prijkt nu al zoveel jaar aan de kop van het maandblad ‘Onze Taal’, dat daarin alleen al een aanwijzing ligt voor de bedoelingen van onze president-directeur op dit gebied; ook hij gaat ons over een maand verlaten.
| |
| |
Dat op deze twee plaatsen gedurende een lange reeks van jaren twee mensen hebben gezeten, die voor dit deel van het werk zoveel belangstelling hebben, is van grote waarde geweest en niet zonder gevolgen gebleven. Er bestaat bij het A.N.P. een traditie van goede taalzorg.
Het leek mij aardig dit in herinnering te brengen, zo kort na het ene afscheid en vlak voor het andere. Ik kan hieraan toevoegen, dat, gezien de personen van de opvolgers, de voortzetting van deze traditie verzekerd is.
| |
Begrijpelijk Nederlands
Op een ochtend vraag ik mijn secretaresse: ‘U hebt nog tien minuten tijd, wilt u even de kopij nemen, die vanochtend is binnengekomen en de vreemde woorden noteren, die daarin voorkomen, zover als u in die tijd nog komen kan?’
Dan krijg ik na die tien minuten een lijst van 48 woorden zoals deze: didactisch, interpretatie, modificatie, infrastructuur, repercussies (u weet, dat er tegenwoordig in Nederland niets meer kan gebeuren of het heeft repercussies), importrestricties, automatisering, frequentie, convertibiliteit, ressort, stadium, continuïteit, tripartite, curatieve, sporadisch, consolidatie, discrediet, categorie, federatie, spectaculair.
En dan woorden als script, gekwalificeerd, passages, citaten, conclusies, territoriale, differentiatie, investeringsaftrek, auditorium, attaché, competent, hilariteit, sector, recente, structureel, signaleren, consequenties, realisering, sommatie, exces, psychologie, geografisch, diversiteit, efficiency, boycot, hydrobiologie, subsidie. Miljoenen Nederlanders leven in een land, waar een voor hen vreemde taal wordt gesproken, zodra het gaat om andere dan de meest alledaagse dingen. Dat wil zeggen: bijna altijd wanneer het gaat om zaken van algemeen belang.
Dan kan men diepgaande beschouwingen houden over de afstand tussen overheid en volk, tussen bestuur en leden, tussen leiding en massa. Maar ligt niet een deel van de oorzaak daarvan in het gebruik van een taal en een stijl, die voor de meeste mensen zo onverstaanbaar is alsof het Grieks of Latijn was?
De problemen en ontwikkelingen zijn in de tijd, waarin wij leven, al ingewikkeld genoeg. Te weinig geeft men zich er rekenschap van, dat het gebruik van een onbegrijpelijke taal het voor tallozen onmogelijk maakt, van die problemen zelfs maar kennis te nemen.
Als het woord niet in staat is, een begrip over te brengen, welke waarde heeft het dan? Het ondoorzichtige woord is een bijdrage tot de verwarring van de geesten en waartoe dat, in zijn consequenties, leidt, weten wij allen.
Het komt mij voor, dat er nuttig werk te doen is, door na te gaan, hoe, concreet, het Nederlands begrijpelijk is te maken voor ieder die een redelijk verstand heeft. Naast de propaganda voor het Algemeen Beschaafd Nederlands, de bevordering van een Algemeen Begrijpelijk Nederlands!
Elk ogenblik van de dag voeren wij de strijd tegen de stroom van woorden, zinnen en teksten, die voor die miljoenen Nederlanders onbegrijpelijk zijn. Ik weet, dat wij daarin slechts ten dele slagen. Wij moeten ons voortdurend schrap zetten om niet zelf door die stroom te worden meegesleurd.
Wat wij op dit gebied doen is klein werk. Vaak is het niet meer dan een beetje woordenzoekerij. Soms lijkt het niet meer dan fitterij of het streven naar een volmaaktheid, die toch nooit bereikt wordt.
Maar in zijn ononderbroken voortzetting van elke dag, over een lange reeks van jaren, kan het misschien enig nut hebben voor het beperkte doel, dat wij ons stellen; dat is snel, onpartijdig en betrouwbaar een algemene informatie te geven op een wijze, die door zoveel mogelijk mensen kan worden begrepen.
|
|