Wisseling in het bestuur
Tijdens de jaarvergadering van het Genootschap Onze Taal, op zaterdag 21 mei 1960 in Den Haag, heeft ir. J.T. Duyvis afscheid genomen als voorzitter en is prof. W.F.J.M. Krul bij acclamatie tot voorzitter gekozen. Onze Taal is aan de scheidende voorzitter zeer veel dank verschuldigd. Zij die hem als voorzitter hebben gekend, zullen niet gemakkelijk de gevatte en geestige manier vergeten waarop hij vergaderingen wist te leiden. Moeilijke situaties kon hij in enkele heldere zinnen ontwarren en zijn zakelijk, nuchter oordeel gaf de nodige beslissende leiding in de discussies. Groot was zijn liefde voor de Nederlandse taal en beschaving; zijn belangstelling ging uit naar het moderne taalwetenschappelijke onderzoek; als president-directeur van een van onze grootste industrieën heeft hij de noodzaak van taalopvoeding en taalverzorging in de praktijk dagelijks ervaren.
Aan ir. Duyvis is het erelidmaatschap toegekend. Dit is beslist geen formeel gebaar. Onze Taal en ir. Duyvis waren jarenlang één begrip.
De nieuwe voorzitter, prof. Krul, sprak na zijn verkiezing de scheidende voorzitter aldus toe:
‘Mijnheer de voorzitter! Sta mij toe dat ik u tijdens deze jaarvergadering nog op deze voor ons zo vertrouwde wijze noem. Ik wil de vergadering een uittreksel voorlezen uit de notulen van de vergadering van 6 november 1937, te Amsterdam gehouden:
- Het lid van het bestuur, de heer J.T. Duyvis, door het bestuur voor de leiding van deze vergadering aangezocht, neemt plaats in den voorzitterstoel en opent de vergadering. De voorzitter deelt nu mede dat hem gebleken is dat van vele zijden het in het belang van het genootschap wordt geacht, dat hij zich voor het voorzitterschap zou beschikbaar stellen. Spreker zelf had gaarne de oplossing van het vraagstuk in een andere richting gezocht; maar nu hem gebleken is dat dit denkbeeld voorshands niet voor verwezenlijking vatbaar is, wil hij toegeven aan den op hem uitgeoefenden aandrang en verklaart hij een eventueele benoeming te zullen aanvaarden. De Vergadering geeft blijk van hare ingenomenheid met dit besluit van den spreker en benoemt hem bij acclamatie tot voorzitter van het genootschap -.
Dames en heren, ik zal dezelfde woorden kunnen gebruiken als die van onze oud-voorzitter in 1937, maar u zult, wanneer ik eenmaal zal aftreden, niet van mij kunnen zeggen wat ik nu van de heer Duyvis ga vertellen. Het is eigenlijk jammer dat deze vergadering niet vijf dagen eerder is gehouden, namelijk op 16 mei. Op die dag was het negenentwintig jaar geleden dat de eerste vergadering van Onze Taal werd gehouden; daarbij was de heer Duyvis aanwezig! Onze oudvoorzitter is dus een van de werkers van het eerste uur! Vanaf 1937 heeft hij als voorzitter met kracht en beleid ons Genootschap bestuurd. Dit is toch wel een zeer bijzondere staat van dienst.
Wij danken ook mevrouw Duyvis die vanmiddag in ons midden is. Zij immers heeft zovele malen haar echtgenoot, wiens vrije tijd toch al zo beperkt was, moeten missen als wij van zijn tegenwoordigheid konden genieten.
Het bestuur heeft, buiten uw medeweten, onlangs besloten om aan de vergadering voor te stellen u tot erelid van ons Genootschap te benoemen. Ik vraag daarom de vergadering haar goedkeuring aan dit voorstel te hechten.
Ik overhandig u hierbij de oorkonde en ben erover verheugd dat ik u als eerste mag gelukwensen. De tekst luidt:
Het bestuur van het Genootschap Onze Taal, daartoe gemachtigd door de algemene ledenvergadering, verleent aan zijn oud-voorzitter, ir. J.T. Duyvis, het erelidmaatschap, als teken van erkentelijkheid voor de uitzonderlijk grote verdiensten die hij tijdens zijn 23-jarig voorzitterschap ten bate van onze moedertaal en ons Genootschap heeft verworven.
U zei zoëven nog dat u geen deskundige bent op het gebied van de Nederlandse taal. Ik geloof dat dit geldt voor ons gehele bestuur en ook voor een aanzienlijk deel van onze leden. Ik ben van mening dat deze “ondeskundigheid”, hoe paradoxaal het ook moge klinken, juist goed is. Onze belangstelling voor het Nederlands is niet ambtshalve en nog minder beroepshalve; zij ontspruit uit liefde voor onze eigen cultuur. Wij kunnen door kennis en verzorging van onze moedertaal, die uitdrukking geeft aan onze eigen beschaving, een belangrijke bijdrage geven aan de cultuur van ons volk. Kennis van andere talen is goed, onontbeerlijk zelfs in de tegenwoordige wereld, maar deze kennis is ook zeer gebaat bij een verfijning van onze eigen taal.
Als (zoals dat nu heet) captain of industry hebt u een groot bedrijf opgebouwd dat kort geleden zijn vijftigjarig bestaan heeft gevierd. Uw grote kwaliteiten in het praktische leven, de industrie, de economie hebt u ook in dienst gesteld van onze moedertaal. Wij zijn u daarvoor zeer dankbaar. Hoezeer wij het ook betreuren dat u als voorzitter heengaat, wij moeten uw redenen billijken. Wij zijn evenwel blij erop te mogen vertrouwen dat u als erelid van ons Genootschap uw gaven en belangstelling nog lange tijd aan ons zult blijven schenken!’
Onze Taal kan zich gelukkig prijzen prof. Krul als nieuwe voorzitter te begroeten. Prof. Krul heeft immers al lang ‘bij den baas te roer gestaan’; als voorzitter van de Centrale Taalcommissie voor de Techniek heeft hij in de verdediging en verrijking van onze taal zijn sporen verdiend.
De heer R. Warmenhoven heeft, wegens het aanvaarden van een benoeming elders, het bestuur moeten verlaten. Wij moeten hem voor het vele werk erkentelijk zijn dat hij in het belang van ons Genootschap heeft verricht, inzonderheid voor wat zijn werkzaamheid bij de voorbereiding van onze nationale congressen betreft. Het bestuur is versterkt door twee nieuwe leden: de heren H. Baron van Lawick en J.M. Redelé; zij komen uit geheel verschillende, belangrijke sectoren van onze samenleving. Zo zal ieder van hen zijn ervaring in dienst kunnen stellen van ons werk.