Zou
In de geschreven taal wordt tegenwoordig het woord ‘zou’ dikwijls op een bijzondere wijze gebezigd. Dat geschiedt dan, zoals Van Es zegt in zijn stilistische grammatica, bij voorzichtige berichtgeving, bij omschrijving van een gerucht en bij een onzeker of waarschijnlijk bericht. Hij noemt dan als voorbeelden: Naar het gerucht wil, zou hij naar Amerika gevlucht zijn. In Engeland zou een zeemonster van buitengewone afmetingen zijn waargenomen.
In zulke gevallen vervangt dat ‘zou’ een langere omschrijving met woorden als ‘vermoedelijk’ en ‘waarschijnlijk’. Maar het wordt mijns inziens ook veel misbruikt. Wat denkt u bijvoorbeeld over het verslag van een lezing, waarin het volgende voorkomt:
Nadat de spreker het woord had gekregen, verklaarde hij dat hij zou willen beginnen met... Na een halfuur gesproken te hebben, zou hij zijn rede willen onderbreken, opdat de toehoorders een kopje koffie zouden kunnen drinken... Na de pauze zei de spreker, dat hij zijn rede zou willen voortzetten met... En later, zou hij willen eindigen, om gelegenheid te geven aan hen, die vragen zouden willen stellen en tijd te hebben, dat hij die vragen zou kunnen beantwoorden.
En wat denkt u van het geval, dat iemand vroeg of ‘zich’ germanistisch is in: Hij heeft zich een huis gekocht, en daarop als antwoord kreeg: Wij zouden niet zo ver willen gaan, dat wij het gebruik van ‘zich’ in deze uitdrukking bepaaldelijk zouden willen afkeuren, maar stellig zouden wij het bezigen van dit onnodige aanhangsel niet willen aanmoedigen.
In deze zin staat driemaal ‘wij zouden willen’, terwijl de zin eenvoudig had kunnen luiden: Het gebruik van ‘zich’ in deze uitdrukking keuren we niet bepaaldelijk af, maar het bezigen van dit onnodige aanhangsel willen we stellig niet aanmoedigen.
In het novembernummer van ons maandblad zag ik een tweede artikel over: ‘Met en zonder uitgang’, waarin zevenmaal de ‘zou’-stijl voorkomt. Daarbij zijn mij vooral de volgende twee zinnen opgevallen. ‘Ik zou bezwaar hebben, verschil te maken tussen een grote vrouw en een groot vrouw’ en even verder ‘Maar ik zou me weer onmogelijk kunnen voorstellen, dat iemand sprak van een dapper soldatenvrouw.’ Zoals die zinnen nu gesteld zijn, verwacht men de mededeling, in welke gevallen er bezwaar is, enz. Maar die blijft achterwege en zulke gevallen zijn er dus blijkbaar niet. Waarom dan niet kort en duidelijk gezegd: ‘Ik heb bezwaar... Ik kan me onmogelijk voorstellen’.
Het komt mij voor dat er zelfs meer bezwaar bestaat tegen het overdadig en minder juist gebruik van ‘zou’, dan tegen zulk een gebruik van de lijdende vorm.
K.C.