| |
| |
| |
Maat en afmeting
Maat (WNT):
1. | vat van bepaalde inhoud om hoeveelheden te meten, vgl. de uitdrukking: de maat doen overlopen; |
2. | de inhoud waarmee andere inhouden worden vergeleken, maat is dan inhoudsmaat, een wet van 1809 spreekt nog van maten, ellen en gewichten (dus inhoud, lengte, zwaarte); |
3. | ruimer opgevat: ook voor eenheid van lengte en vlakte-uitgebreidheid, dus: maten en gewichten; |
4. | eveneens bruikbaar als eenheid voor grootheden van andere soort dan inhoud en lengte: kilowatt; |
5. | de afmeting, de gemeten hoeveelheid, bijv. 40 cm is mijn maat niet; |
6. | de juiste afmeting, bijv. onder de maat blijven, schoenen met maat 39; |
7. | figuurlijk: de mens is de maat van alle dingen; |
8. | gebruikelijk in muziek (driekwartsmaat) en poëzie (metrum). |
| |
Afmeting (WNT):
1. | de handeling van het afmeten; |
2. | het resultaat van het afmeten, dus hetgeen in eenheden (meestal van lengte) wordt genoteerd; gelijke betekenis als maat 5; |
3. | dimensie; eigenlijk verkeerd, want men meet niet, maar geeft een voorstelling van een uitgebreidheid in een bepaalde richting. |
| |
Conclusie:
1. | maat is ruimer van betekenis, o.a. inhoud (1-2), norm (6); |
2. | men meet met een maat, het resultaat is een afmeting; |
3. | maat reserveren voor de eenheid, de norm; |
4. | liever spreken van afmetingen als het om opgave van gemeten hoeveelheden gaat, van maat als het een genormaliseerde eenheid betreft, dus: een balk van maat nr. 10 heeft de afmetingen 4 × 8 × 10. |
|
|