In heel ouderwetse spraakkunsten kunt u daarvan nog mooie rijtjes vinden, die u zullen herinneren aan uw afschuwelijke inspanning om de Duitse rijtjes meester te worden.
sterk |
|
|
m.e. |
v.e. |
o.e. |
meerv. |
|
goed |
goede |
goed |
goede |
|
goeds |
goeder |
goeds |
goeder |
|
goeden |
goeder |
goeden |
goeden |
|
goed |
goed |
goed |
goede |
zwak |
|
|
goede |
goede |
goede |
goede |
|
goeden |
goede |
goeden |
goede |
|
goeden |
goede |
goeden |
goeden |
|
goeden |
goede |
goede |
goede |
Zo iets ziet er indrukwekkend genoeg uit.... Als u echter wat meer werken uit oudere taalperioden hebt gelezen, zult u eraan twijfelen of deze verschillen in uitgangen heus zo prachtig in rij met paradepas kunnen worden opgesteld. De Nederlander heeft met uitgangen nooit zo goed overweg gekund; aan een drilsysteem had hij een broertje dood. In zekere zin had hij daar, wat de bijvoeglijke naamwoorden betreft, gelijk aan: de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden, dekken, in tegenstelling met die van de zelfstandige naamwoorden, géén verschil in functie of betekenis, m.a.w. in des goeden heren drukken des en heren al voldoende de tweede naamval uit. Resten van dit oude systeem, zo het al in volle glorie moge hebben bestaan, vindt u nog in oude uitdrukkingen als blootsvoets, in koelen bloede, langzamerhand, van ganser harte, allerwegen.
Dat de -n geen rol meer ging spelen, is duidelijk als men weet dat deze in slotpositie toch vrijwel nooit in het westen werd uitgesproken. Nu hangt in veel gevallen de keuze tussen met -e en zonder -e af van welluidendheid en ritme.
Gorter schreef in het begin van zijn grote gedicht Mei:
En menig moe man die zijn avondmaal
Nam, luisterde als naar een oud verhaal..
Had hij moeten schrijven menige, moeë man? Van Leopold is de regel:
Om mijn oud woonhuis peppels staan..
Had hij moeten schrijven mijn oude woonhuis? Onze keuze is eigenlijk altijd onbewust. Voor mijn eigen taalgevoel is de vorm op -e natuurlijker dan die zonder -e. Ik geloof dat we veel eerder zullen zeggen: kijk, daar loopt een oude man in ons nieuwe huis, dan: kijk, daar loopt een oud man in ons nieuw huis.
Daarmee zou de raadgevend ingenieur veroordeeld zijn, ware het niet dat de taalfeiten ons nog meer te overwegen aanbieden. Ik vestig uw aandacht op drie dingen. 1. Men moet als feit uit het moderne taalgebruik aanvaarden dat er verschil in betekenis kan optreden tussen bijvoorbeeld: een goede secretaris - een goed secretaris. Met de verbogen vorm (goede) kan ik zeggen dat de secretaris goed is als mens, een ‘goeie kerel’ is, met de onverbogen vorm (goed) kan ik uitdrukken dat hij goed is als secretaris: hij schrijft uitstekende brieven en notulen. Zo zouden we kunnen beweren: hij is wel een knappe schrijver, maar geen knap schrijver. Een spitsvondige en tegelijk ook wat gekunstelde omschrijving voor: die schrijver weet heel veel, maar schrijft beroerd. (Mogelijk is ook nog: die schrijver heeft een mooi gezicht, maar enz.) Nee, met een knap meisje gaat dit foefje niet op, want het is niet de maar het meisje.. Zo kunt u met die wisseling van -e het verschil krijgen tussen lichaamsgrootte en een andere kwaliteit. Bijvoorbeeld: een grote soldaat (d.i. een soldaat langer dan 1,90 m) en een groot soldaat (Napoleon was klein van stuk, maar een groot soldaat; d.i. hij bezat voortreffelijke vechteigenschappen).
2. Het is duidelijk dat de keuze zo dikwijls voorkomt wanneer we een bijvoeglijk naamwoord zetten bij namen van mannelijke personen. Twijfel tussen een grote boom en een groot boom is onmogelijk; tussen een grote buikspreker en een groot buikspreker hebben we de keuze. Deze keuze dringt zich vooral op als het persoonsnamen betreft die met een werkwoord samenhangen. Immers, we kunnen de kwaliteit van de mens aangeven en de kwaliteit van het ‘werken’. Geven we de kwaliteit van het werkwoord aan - een uitmuntend dirigent - dan komen we vlak naast het onverbogen bijwoord: hij dirigeert uitmuntend! Een slecht onderwijzer is iemand die wel slecht onderwijst, maar een hart van goud kan hebben; een slim voetballer voetbalt slim, maar kan thuis misschien nog niet tot tien tellen. Dit ‘bijwoordelijke’ gebruik heeft zich uitgebreid tot de namen van vrouwelijke personen, maar daarbij zijn er niet zoveel mogelijkheden. We mogen het hebben over een beroemd zangeres: zij is beroemd door haar zingen! We spreken over een vlot typiste (zij tikt vlot) maar nooit over een lief typiste, want zij tikt niet lief maar is lief! Het lijkt me niet uitgesloten dat een tevreden echtgenoot zegt: zij is een voortreffelijk huisvrouw. Onmogelijk kan hij zeggen: zij is een voortreffelijk vrouw, want vrouw wekt niet de gedachte aan een werkzaamheid, een functie, een beroep op. Man schijnt dit echter wel te doen want de zoëven gevleide vrouw kan van hem zeggen: en ik heb een voortreffelijk man.
3. Achter de bepalende woorden de, die, onze e.d. kan eveneens verschil in betekenis komen, door weglating van de -e. In dat geval krijgen we een geïsoleerde uitdrukking voor een bepaald beroep of een bepaalde functie. Daarom geloof ik dat we goed moeten rekenen vormen als:
de waarnemend burgemeester
de raadgevend ingenieur
de controlerend geneesheer
de maatschappelijk werkster
Bijvoorbeeld, de (een) raadgevend ingenieur is niet de (een) ingenieur die een keertje raad geeft, maar de (een) ingenieur die hetzij zelfstandig, hetzij in een bureau ervan een beroep maakt, anderen in speciale gebieden van de techniek van advies te dienen. Hij behoort tot de raadgevend ingenieurs. Dat sommigen ertoe overgaan in deze gevallen een streepje te gebruiken (raadgevend-ingenieurs, civiel-ingenieurs) is een jammerlijk maar begrijpelijk misverstand: de twee woorden zijn zo nauw verbonden dat men ze ook in het schrift is gaan verbinden.
De controlerend geneesheer is niet een huisarts die eens komt kijken, maar de arts die in dienst van verzekeringsmaatschappijen, grote bedrijven e.d. optreedt in de functie-van-het-controleren.
J.V.