Onze Taal. Jaargang 28
(1959)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
[Nummer 8] | |
De wereldtaalHet artikel over taalbeleefdheid in het vorige nummer heeft menige reactie opgewekt. Sommigen deelden geestdriftig de zienswijze van de schrijver, anderen waren het met hem niet eens. ‘Het Nederlands is nu eenmaal een taal met een beperkt gebied - schrijft N.v.L. - waarom zouden wij de vreemdeling niet zoveel als we kunnen, tegemoet komen? Als andere volken zo eigenwijs en trots zijn dat ze geen vreemde taal willen leren, daarom behoeven wij hun niet met gelijke munt te betalen? Laten wij de hoogmoedigen een voorbeeld geven, zonder ons te verlagen.’ Wij hadden op deze reactie gerekend en we willen er nog eens op terugkomen, maar deze maand moeten we ons bezig houden met een verwijt dat we niet hadden verwacht: waarom maakt Onze Taal, dat zo van nabij de moeilijkheden in het taalverkeer kent, geen uitgebreide propaganda voor het Esperanto; het gebruik van Esperanto, immers, is echte taalbeleefdheid: niemand kan zich in de eer van zijn moedertaal aangetast voelen en iedereen is overal verstaanbaar. Het antwoord kunnen wij onmiddellijk geven. Onze Taal is bedoeld als hulp voor het gebruik van de moedertaal en Esperanto is onze moedertaal niet. Voor de verbreiding van het Esperanto zijn, voor zover wij weten, verenigingen en bladen in ons land genoeg. Propaganda maken voor Esperanto ligt daarom niet op onze weg. Maar aan de andere kant hebben wij niet de geringste reden om ons tegen het Esperanto te verzetten. Er zijn esperantisten die actief lid zijn van Onze Taal. Dat de wereld op den duur een wereld(hulp)taal niet langer zal kunnen ontberen, staat wel vast. Het is geen toer, een beeld te schetsen van de geweldige taalmoeilijkheden in het internationale verkeer, moeilijkheden die met de dag ernstiger worden. De Organisatie van de Verenigde Volkeren kent nu Engels, Russisch, Chinees, Spaans en Frans als officiële talen. Duits en Japans (in aantal sprekers elk groter dan het Frans...) zijn de talen van de in 1945 overwonnenen. Wat moet er gedaan worden als straks het Hindustani (200 miljoen), het Maleis (tachtig miljoen), het Arabisch (50 miljoen) hun rechten opeisen? En wat als ‘onderontwikkelde talen’ als het Swahili in Afrika erkend willen worden? Wie garandeert dat het Engels, de internationale taal voor de ene helft, en het Russisch, de internationale taal voor de andere helft, nog een eeuw lang boven de andere zullen staan? Vragen te over... Het probleem is evenwel niet nieuw. Er zijn in de loop der eeuwen (uiteraard vooral in de laatste anderhalve eeuw) honderden voorstellen ter oplossing van het talenvraagstuk gevaar. In grote lijnen kunnen deze voorstellen worden verdeeld in aanvaarding van één dode taal, van één levende taal, van één kunsttaal. | |
[pagina 42]
| |
Soms heeft men, om alle rivaliteit tussen de groten te vermijden, aan een sterk geïsoleerde Europese cultuurtaal als het Hongaars of het Fins gedacht. Zelfs het Nederlands is ter sprake gekomen, maar het lijkt teveel op het Duits... Evenals bij het Latijn, is bij sommige levende talen een vereenvoudigde vorm voorgesteld en uitgewerkt. Het bekendste voorbeeld ervan is het zg. Basic English, een taal met een gering aantal basiswoorden en een minimum aan grammatica. Een succes is het niet geworden, evenmin als andere op voorbeeld van het Basic English versimpelde levende talen. Vooral Afrikaanse en Aziatische volken zien in al die (ongetwijfeld goed bedoelde) pogingen een streven om de cultuursfeer en daarmee de machtsfeer van een Europees land uit te breiden. India, Pakistan, Ghana, de Filippijnen zijn juist bezig zich te bevrijden van het Engels, ook al zien zij heel goed in dat zij zich daardoor taalkundig in een moeilijke positie plaatsen. Zonder twijfel is van alle kunsttalen het Esperanto van de Pool Louis Zamenhoff nu het meest bekend en verreweg het best verspreid. Deze kunsttaal wordt intensief beoefend door enige miljoenen mensen over de hele wereld; er bestaan tijdschriften in Esperanto; op sommige scholen en universiteiten is het als vak toegelaten. Ook in ons land zijn er verenigingen van esperantisten: u kunt er zoveel inlichtingen krijgen als u wilt, zodat wij in dit nummer u geen kenschets van die kunsttaal behoeven aan te bieden. Komt er nu ooit een door iedereen aanvaarde wereldtaal of niet? En wanneer? En welke zal dat zijn? Ja, wie kan daarop antwoord geven? Komt er ooit een wereldregering? Komt er ooit een tijd dat de wereldbewoners in werkelijkheid elkaars gelijken zijn in cultuur, welvaart, gezondheid, macht, rechten, enz.? Sommige geestdriftige voorvechters van een wereldtaal doen het voorkomen of de inschakeling van zo'n taal een administratieve maatregel is, zoiets als het aanvaarden van een wereldpostunie. Zo eenvoudig is - de feiten bewijzen het - de zaak niet. De Amerikaanse taalkundige Mario PeiGa naar eind1) heeft genoeg van alle geprobeer, alle voorstellen, alle studiecommissies: één wereld(hulp)taal moet er komen, of het nu Esperanto is dan wel Swahili, als er maar een komt. Hij wil een internationale vergadering bijeenroepen van officiële, door regeringen gevolmachtigde vertegenwoordigers van alle talen die de kroon begeren. Er moet een beperkte spreektijd pro en contra zijn voor elke mededinger. Daarna komt de stemming. Steeds meer talen vallen af. Ten slotte blijft er één over. De vlag wordt uitgestoken, niemand trekt zich mokkend op de puinhopen van zijn taal terug. De uitverkoren taal wordt wat bijgepolijst door deskundigen, onderwijzers worden opgeleid en na vijf jaar begint het systematische onderwijs... in de kleuterschool, want de jeugd zal zo vroeg mogelijk moeten beginnen; pubers en volwassenen kunnen niet meer tweetalig worden gemaakt. In het jaar 2000 zal de jeugd van de wereld de nieuwe taal beheersen, in het jaar 2050 zal iedereen haar spreken. En de moedertaal? Ze zullen nog eeuwenlang blijven bestaan, naast de wereldtaal; de opzet was niet de moedertalen te verdringen, maar naast de moedertaal een hulptaal als internationale voertaal te aanvaarden. De moderne, internationale mens is tweetalig: moedertaal + wereldtaal. Wie nog meer talen wil leren, kan dat doen, maar nodig is het niet meer. Aanhangers van het streven naar een wereldtaal, vooral van het streven naar een kunstmatige wereldtaal, lopen misschien het gevaar de toekomst van de mensheid te optimistisch te beschouwen. Een wereldtaal brengt inderdaad de mensen dichter tot elkaar, maar de geweldige politieke, economische, levensbeschouwelijke spanningen worden erdoor niet weggenomen; een onderdrukt, arm volk wordt erdoor niet vrij en rijk; een arrogant, heerszuchtig volk wordt erdoor niet bescheiden en met zichzelf tevreden. Er is nog een aspect in de discussie over een wereldtaal, dat men menigmaal vergeet. Achter de woorden staan de begrippen en wat helpt het ons als de woorden wel gelijk maar de begrippen geheel of ten dele verschillend zijn? In de techniek is men sinds lang bezig aan de ordening van de begrippen vóór de ordening, vertaling of gelijkmaking van de woorden. Met andere woorden: we moeten eerst weten wat wij allen onder een potlood verstaan, welke kenmerken dat ding moet hebben om onder het begrip te vallen, voor wij het officieel een potlood noemen. Overeenstemming dienaangaande moet bereikt zijn in de moedertaal, tussen de moedertalen en dan pas kan het wereldtaalwoord worden geijkt. Zelfs dan is er nog gevaar voor verwarring, want een woord roept een beeld op, een associatie die, afhankelijk van levensgewoonte, klimaat, godsdienst, ervaring, ontwikkeling enz. enz., bij een Italiaan anders is dan bij een Fin, ja zelfs bij Italiaan-1, anders is dan bij Italiaan-2 en bij Fin-1, anders dan bij Fin-2. Het ligt voor de hand dat bij eenvoudige, aanwijsbare, concrete zaken als potlood, pink, polshorloge het gevaar voor verwarring niet zo groot is, hoewel men heel vaak van sprekers van dezelfde moedertaal gesprekken kan horen als: ‘O, noem je dàt een touw? Dàn heb je | |
[pagina 43]
| |
gelijk. Maar dat noem ik geen touw maar een koord en dan heb ik gelijk...’ Hoe oneindig veel moeilijker wordt de situatie als het woorden voor niet direct aanwijsbare, ingewikkelde, abstracte begrippen betreft. Zouden een Chinese Boeddhist en een Engelse Calvinist met de wereldhulptaalwoorden voor ziel, leven, offer, verlossing elkaar begrijpen? Zouden een Amerikaanse fabrieksdirecteur en een Russische kolchos-leider met de wereldtaalwoorden voor vrijheid, democratie, kapitalisme, volksvertegenwoordiging elkaar begrijpen? De woorden zijn gelijk: in China, Engeland, Amerika en Rusland is het woord a, maar a staat voor begrip p, begrip q, begrip r... Wat moeten we doen met begrippen die buiten een bepaalde cultuur geheel onbekend zijn? De Japanse obi kan men nog omschrijven als een kledingstuk voor vrouwen dat bestaat uit enz. Er kunnen tekeningen, foto's bij, desnoods doen we er een obi zelf bij, dan kan iedereen zien wat een obi is. Prof. dr. H. van Straelen s.v.d., een Nederlandse universiteitsprofessor in Japan, schrijft in zijn kort geleden verschenen Aziatisch Dagboek (Uitg. Foreholte, Voorhout) over de moeilijkheden bij de prediking van het Christendom in Japan. ‘Een gesprek over de tien geboden of over welk ander gebod ook wordt geenszins geapprecieerd, ja wordt verafschuwd als Yabo, een gebrek aan een zekere rijpe genoegzaamheid, als een duidelijk teken dat men niet gedistingeerd is.’ Hoe zou dit begrip ‘yabo’ dat prof. Van Straelen met zestien woorden moet omschrijven (en dat kennelijk niet precies omschreven kàn worden), in een wereldhulptaal moeten worden opgevangen? Natuurlijk is er een woord voor te vinden: men kan het esperantowoord voor ‘ongemanierdheid’ nemen, maar zou men elkaar hiermee werkelijk begrijpen? Natuurlijk bestaan in elke taalgemeenschap, bij elk vertaalcontact van taalgemeenschappen dergelijke moeilijkheden. Onze eigen ervaring in discussies met esperantisten is dat zij al te zeer geneigd zijn begripsverschillen weg te wuiven. Met één wereldtaal zou er geen enkele mogelijkheid van verwarring meer zijn, want een wereldtaal is Nederlands-met-andere-woorden. Even veel of even weinig als er kans op misverstand bestaat in de moedertaal, is er kans op misverstand in de wereldtaal. Wie zo redeneert, maakt een fundamentele fout. De wereldtaal is een hulptaal. Zelfs bij absolute tweetaligheid (moedertaal en hulptaal) is de kunstmatige hulptaal verre in de minderheid. Als rationeel produkt, geschapen door één mens, herzien en verbeterd door commissies, afhankelijk van nog niet eens een driekwart eeuw ervaring, gebruikt op beperkt gebied, kan zij niet vergeleken worden met een moedertaal, natuurlijk produkt van honderden miljoenen mensen, uit vele eeuwen, gebruikt in alle omstandigheden. Van een werkelijke wereldtaal kan pas worden gesproken als allen op de wereld één en dezelfde taal spreken, als er eenvoudig geen enkele andere taal meer bestaat, als de herinnering daaraan volkomen is weggevaagd, als het laatste papiertje met de laatste inktspatten in de voorlaatste moedertaal is verdwenen. Zou het ooit zover komen? Misschien, als overal op de wereld hetzelfde klimaat heerst, als alle mensen dezelfde huidskleur hebben, als, als, als, als... Wie dan leeft, die dan zich verheuge. Zelfs dat kan onze verre nazaat niet doen, want hij kan niet weten waarover hij zich moet verheugen. |
|